Verbonden Léven

Mt.25,31-46 (22/2/2021)

Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem,
zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon. Alle volken zullen voor hem verzameld worden
en hij zal allen onderscheiden, zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten, de bokken aan zijn linker.
Dan zal de koning zeggen tegen wie aan zijn rechterhand zit: “Kom, gezegenden van mijn Vader,
ontvang het koninkrijk dat voor jullie bereid is vanaf de grondlegging van de wereld.
Want ik had honger en jullie hebben mij te eten gegeven; ik had dorst en jullie hebben mij te drinken gegeven;
ik was vreemdeling en jullie hebben mij in je midden opgenomen; ik was naakt en jullie hebben mij gekleed;
ik was ziek en jullie hebben naar mij omgezien; ik was gevangen en jullie zijn naar me toegekomen.”
Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen: “Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien en hebben we je te eten gegeven,
of dorstig en hebben we je te drinken gegeven? Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
en hebben we je in ons midden opgenomen, of naakt en hebben je gekleed?
En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen en zijn wij naar je toe gekomen?”
Dan zal de koning hen antwoorden: “Zeker, ik zeg jullie: Voor zover je deze dingen hebt gedaan
voor een van mijn broers of zussen, de allergeringsten, heb je ze voor mij gedaan.”
Dan zal hij ook zeggen tegen wie aan zijn linkerkant zit: “Ga weg van mij, vervloekten,
in het eeuwig vuur dat bereid is voor de uiteendrijver [diabolos] en zijn engelen.
Want ik had honger en jullie hebben mij niet te eten gegeven; ik had dorst en jullie hebben mij niet te drinken gegeven;
ik was vreemdeling en jullie hebben mij niet in je midden opgenomen; ik was naakt en jullie hebben mij niet gekleed;
ik was ziek en gevangen en jullie hebben niet naar mij omgezien.”
Dan zullen ook zij vragen: “Heer, wanneer hebben wij je hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt,
of ziek of gevangen, en hebben wij niet voor je gezorgd?”
Dan zal hij hen antwoorden: “Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen niet hebt gedaan voor een van de allergeringsten, heb je ze ook niet voor mij gedaan.”
En dezen zullen weggaan naar de eeuwige bestraffing, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.

Merkwaardige, ‘buitengewone’ G-d … die zich wil vereenzelvigen met de mens!
Tot het alleruiterste heeft hij dat gedaan door zelf mens te worden in Jezus, maar het gebeurt talloze keren, in alle streken en tijden opnieuw.
Misschien nóg merkwaardiger is dat hij dat blijkbaar nog liefst van al doet in kwetsbare mensen, ‘rafelrandmensen’.
Misschien kijken wij teveel op naar Jezus om nog te herkennen hóe ‘rafelrand’ hij eigenlijk zelf wel was en wie zijn voorkeurscontacten waren.
De parabel die hij hier vertelt was nochtans uit zijn leven gegrepen. Jezus zegt én doet het klaar en duidelijk:
het is met déze mensen dat G-d zich vereenzelvigt.
En nóg merkwaardiger is dat de medemensen, die al of niet omzien naar die rafelranders,
het niet noodzakelijk hoeven te (h)erkennen dat het om G-d gaat! Zó sterk is zijn vereenzelviging,
dat alle goeds die aan rafelranders wordt gegeven ‘ipso facto’ aan hém is gegeven!
Twee vragen komen daaruit voort: 1° Hoe staat het met mijn ‘omzien naar rafelranders’?
en 2° Hoe staat het met mijn besef zélf rafelrander te zijn, zodat G-d zich éindelijk mag vereenzelvigen met míj – wat blijkbaar een diep verlangen van hem is?

Mt.26,14-25 (31/3/2021)

Toen [na de zalving van Jezus door Maria in Betanië] ging één van de twaalf, Judas van Keriot, naar de hogepriesters en zei: “Wat zul je mij geven? Ik zal hem aan jullie uitleveren.” Ze zegden hem dertig zilverlingen toe. [Zach.11,12] En van dan af zocht hij een goede gelegenheid om hem uit te leveren.
Op de eerste [dag van het feest] van de ongezuurde [broden] kwamen Jezus’ leerlingen hem vragen: “Waar is het je bedoeling dat wij het Paasmaal voor jou bereiden?” Hij zei: “Ga de stad in, naar je-weet-wel, en zeg hem: ‘De meester laat weten: Mijn tijd is nabij. Bij jou wil ik het Paasfeest vieren met mijn leerlingen.’” De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en ze bereidden het Paasmaal. Toen het avond werd ging hij met de twaalf aan tafel.
Terwijl ze aten, zei hij: “Amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.” Heel bedroefd geworden, begonnen zij elk aan hem te vragen: “Ik ben het toch niet, heer?” Hij antwoordde: “Die met mij de hand in de schotel heeft gestoken, hij zal mij uitleveren. [cf. Ps.41,10b] De mensenzoon gaat wel heen zoals over hem geschreven is, maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt uitgeleverd. Het was beter voor hem geweest als hij niet geboren was die mens.” Judas, die hem zou uitleveren, zei hem ook: “Ik ben het toch niet, rabbi [meester]?” Jezus antwoordde hem: “Wat je zegt …”

Vandaag krijgen we de Matteüs-versie te horen van hetzelfde gebeuren als gisteren bij Johannes, beide gesitueerd tijdens ‘het laatste avondmaal’. Opvallend zijn de nuances in de ‘rol’ die aan Judas wordt bedeeld.
Bij Johannes is hij eigenlijk helemaal ‘lijdend voorwerp’: Hij zegt niets, doet niets, maar de hete aardappel (in dit geval: het stuk brood) wordt naar hem toegeschoven. En hij ‘doet wat moet’ …
Bij Matteüs is Judas actiever aanwezig. Of preciezer: Hij is vooráf actief geweest en ligt nu waarschijnlijk op vinkenslag … om zijn slag te slaan. De kwestie met ‘de hand in de schotel’ wordt hier wat dubbelzinnig: Strikt genomen staat er bij Matteüs niet dat het over Judas gaat. Daar aan de tafel van toen staken álle tafelgenoten hun hand in dezelfde schotel!

Míjn rol in het hele lijdensgebeuren van Jezus heeft zowel passieve als actieve trekken.
Het overwegen waard, in de komende dagen:
Waar laat ik mij (al of niet geruisloos) meeslepen in een spiraal ten dode?
En waar ‘beraam’ ik het kwade? (Dat laatste kan zwaar klinken, maar eigenlijk ontsnapt geen enkele ‘leerling van Jezus’ aan deze vraag …)

 

Mt.28,8-15 (5/4/2021) 

Haastig gingen de vrouwen, in ontzag en grote vreugde, terug van het graf naar zijn leerlingen om het [de boodschap van de engel dat Jezus was verrezen] hen te berichten.
En kijk! Terwijl ze onderweg waren, kwam Jezus hen tegemoet en zei: “Met vreugde gegroet!” [ Goeiemorgen!] Zij liepen op hem toe, bogen voor hem neer en klampten zijn voeten vast.
Jezus zei tegen hen: “Wees niet bang! Ga, en bericht mijn broers dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze mij zien.” En zij gingen.
Maar kijk! Enkele van de wachters kwamen in de stad en berichtte de hogepriesters wat er was gebeurd. Zij kwamen bijeen met de oudsten en namen een raadsbesluit: Ze gaven de soldaten veel zilverlingen met de opdracht: “Zeg dat zijn leerlingen hem ’s nachts zijn komen stelen, terwijl wij sliepen. En als het de landvoogd [Pilatus, die de wacht bevolen had] ter ore zou komen, zullen wij hem wel overtuigen zodat jullie je geen zorgen moeten maken.” Zij namen de zilverlingen en deden zoals hun was aangeleerd, en dit verhaal deed onder de Joden de ronde, tot op vandaag.

Wat mij in (het eerste deel van) dit Paasbericht opvalt, is dat het eigenlijk ook gebeurt “terwijl ze onderweg waren”. Bij het graf zelf waren er wel de boodschappers geweest, de signalen en knipoogjes dat er ‘meer’ is dan ik nu zie. Maar de ontmoeting met Jezus zelf gebeurt onderweg!
Wie blijft vasthangen in wat er níet is, zal niet zien wat er wél is. Wie in een doodse situatie zich niet in beweging laat zetten, zal geen leven ontmoeten. Vertwijfeling en verdriet zullen wellicht nog ons deel zijn. De opgestane Heer maakt daar ook geen verwijten over, zelf wetend van menselijkheid, maar plaatst er vreugde en bevrijding bij, wetend van Goddelijkheid!
Ook de leerlingen zullen moeten ‘gaan’, naar Galilea. Dat is: naar het gewone leven, want daar kwamen de meesten vandaan! Dáár zullen ze Jezus ontmoeten! Niet in Jeruzalem, het centrum van de politieke en religieuze macht, volgens Matteüs. Daar (in Jeruzalem) creëert men theorieën over wat er is gebeurd – of om hem dood te zwijgen …

Mt.28,16-20 (30/05/2021) 

Maar de elf gingen naar Galilea, naar de berg waar Jezus hen toe nodigde.
Toen ze hem zagen, vielen ze voor hem op de knieën, al twijfelden sommigen. Jezus kwam naar hen toe en zei: “Mij is alle volmacht gegeven in de hemelen en op de aarde. Ga, maak alle volken tot leerling, en doop hen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Onderwijs hen te be-waren alles wat ik jullie heb gewezen. En kijk!, ik ben met jullie, al de dagen tot aan de voleinding van de tijd.”

Het zal je maar overkomen, uitgenodigd worden door Jezus om mee de berg op te gaan. Je zou voor minder door de knieën gaan of gaan twijfelen. En ja ook in geval van twijfel komt Jezus naar je toe. Zijn drievoudige boodschap is gericht aan allen.
Ga: Kom in beweging. Sluit je niet langer op in je eigen vertrouwde wereldje maar laat je wereld openbreken door de Geest. Ga en verkondig. Hiervoor geeft hij jou de kracht die nodig is, die alles verbindende liefde van de Vader en de Geest.
Onderwijs: Ga en maak mensen tot leerlingen, open hen zodat ze ontvankelijk worden. Ga en vertel, getuig van je leven met Jezus. Onderwijs hen. Zo zal be-waar-d blijven wat hij heeft voorgeleefd.
Ga, onderwijs en kijk: Zie je dat Christis hier aanwezig is? Zie je de tekenen van G-ds Aanwezigheid? Kijk! En leer zien voorbij de grenzen van het fysieke zien en laat je blik openbreken tot een veel ruimer 'zien-in-de-Geest'?