Verbonden Léven

Mt.12,38-42  (19/7/2021)

Sommige van de schriftgeleerden en farizeeën antwoordden hem toen: “Meester, wij willen van jou een teken zien!”
Maar hij gaf hen van antwoord: “Een slechte en trouweloze generatie verlangt een teken!
Maar het zal geen ander teken gegeven worden dan het teken van Jona, de profeet. Want zoals Jona in de buik van het zeemonster was, drie dagen en drie nachten, [Jona,2,1] zo zal de mensenzoon in het hart van de aarde zijn, drie dagen en drie nachten.
De Ninevieten zullen bij het oordeel opstaan, samen met deze generatie, en ze zullen haar veroordelen, want zij bekeerden zich door de prediking van Jona. Kijk! Hier is meer dan Jona!
En de koningin van het zuiden zal bij het oordeel opstaan, samen met deze generatie, en zij zal haar veroordelen, want zij kwam van het einde van de aarde om de wijsheid van [koning] Salomo te horen. Kijk! Hier is meer dan Salomo!

Het lijkt een beetje dubbel: Enerzijds vindt Jezus het maar niks dat ze een teken vragen, anderzijds wijst hij hen wel op mogelijke tekenen. (Die ‘tekenen’ moesten dienen om onomstotelijk vast te stellen of Jezus nu wel van God uitging of niet; of preciezer: of ze naar hem moesten luisteren of niet.)
Zou het kunnen dat hij iets bedoelt als: tekenen moet je niet vrágen, tekenen moet je zíen!? G-d strooit kwistig met glimpen van zijn aanwezigheid in de wereld. Ze zíjn er dus. Je moet alleen je ogen willen openen en zíen. Soms (vaak?) is de vraag naar ‘meer’ of ‘duidelijkere’ tekens eigenlijk alleen maar een manier om te zeggen: ik accepteer ze toch niet!
Open ogen vragen ook een open hart. Dat heb je nodig om ze te herkennen, maar ook om erop in te gaan. Tekens zíen is nooit vrijblijvend! Ze houden altijd ook een oproep in er in mijn leven iets mee te doen. Als ik daar niet toe bereid ben, zal ik de tekens niet zien, hoe spectaculair ‘duidelijk’ ze ook zijn! Tegelijk is net dat ook vaak de reden waarom we tekens niet zien: omdat we niet bereid zijn iets in ons leven te veranderen …

Mt.12,46-50 (20/7/2021)

Terwijl hij tegen de menigte sprak, stonden zijn moeder en zijn broers buiten en probeerden hem te spreken. Iemand zei hem: “Kijk, je moeder en broers staan buiten en willen je spreken.”
Hij antwoordde echter tegen wie hem aansprak: “Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?” En zijn hand uitstrekkend over zijn leerlingen, zei hij: “Kijk … mijn moeder en mijn broers …!”
Want al wie de bedoelingen van mijn Vader in de hemelen doet, die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”

Vandaag is het wel ‘heel simpel’ en kort:
Mag Jezus mij een broer zijn?
En hoe ziet mijn dag er dan uit? Wil ik hem spreken?

 

Mt.13,1-9 (21/7/2021)

Op die dag trok Jezus buitenshuis en ging zitten bij het meer. Er verzamelde zich zo’n menigte rondom hem dat hij in een boot stapte en daarin ging zitten, terwijl de menigte op het strand stond. Hij sprak hen uitvoerig toe in gelijkenissen:
“Kijk, een zaaier ging uit om te zaaien. Daarbij viel een deel op de weg. De vogels kwamen en aten het op. Een ander deel viel op steenachtige grond, waar het niet veel aarde had. Onmiddellijk kwam het op omdat het niet veel diepte had, maar van zodra de zon opkwam, verschroeide het, omdat het geen wortel had. Een ander deel viel tussen de dorens. Die schoten op en verstikten het. Een ander deel nu viel in goede aarde en gaf vrucht, deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig.”
“Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”

Op het einde van deze gelijkenis valt het samen: De verschillende bodemsoorten (die er eigenlijk niet toe doen, want wie je ook bent of wat jouw bodem ook is, je wordt er niet op afgerekend) en de zaaier (die in eindeloze mildheid zichzelf blijft aanbieden aan iedereen, zonder onderscheid).
In dat laatste zinnetje wordt, voor mij, de opdracht helder: Wij zijn geroepen om te horen, om één en al oor te worden voor een woord, een roep voorbij alle dingen (rotsen, distels, onkruid, …). Wie écht luistert, wordt een ander mens. Hij zal iets doen met wat hem in de schoot geworpen wordt, met dat wat hem wordt aangereikt.
De zaaier, die geeft en blijft geven – ongeacht de levenssituatie. Het is aan ons om open en ontvankelijk te worden voor dat Woord. Het is aan ons om het te laten doordringen tot in het diepst van ons wezen.
“Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!” Dat is onze bestemming als mens, nl. doordringen tot daar waar we enkel ontvangende leegte zijn! Daar in die leegte kan het Woord ontkiemen en vruchtbaar worden!

Mt.13,18-23 (23/7/2021)

Jullie dus, luister naar de gelijkenis van de zaaier:
Bij ieder die het woord van het koningschap hoort, maar niet doorgrondt, komt de slechte en rooft wat in zijn hart is gezaaid. Dat is de op de weg gezaaide.
De op de steenachtige grond gezaaide is wie het woord hoort en onmiddellijk vrolijk aanneemt, maar geen wortel heeft in zichzelf – het zijn mensen van het moment. Wanneer er verdrukking of vervolging komt omwille van het woord, struikelen ze onmiddellijk.
De tussen de dorens gezaaide is wie het woord hoort, maar door de zorgen van deze wereld en de begoocheling van de rijkdom het laten verstikken, waardoor het onvruchtbaar wordt.
De in goede aarde gezaaide is wie het woord horen en het doorgronden. Zij brengen vruchten voort, de één honderd, de ander zestig, nog een ander dertig.”

Hier zit ik dan te staren op deze ‘uitleg’. Bij welke categorie zou ik mezelf indelen? Als ik daarover ga piekeren kom ik nergens. Geen van de vier past bij wie ik ben (of denk te zijn).
- ik hoor veel maar begrijpen doe ik veel minder
- mijn wortels zitten niet zo diep verankerd als ik wel zou willen
- zorgen zijn mij niet vreemd en de wereldse rijkdom ook niet
- zeggen dat ik al wat ik hoor ook begrijp zou een leugen zijn
Conclusie: Ik hoor nergens thuis!
Of zouden ze alle vier in mij aanwezig mogen zijn?
Het enige wat ik kan doen is hopen dat het lez(v)en van het Woord en al mijn geploeter ermee, misschien helpt om
- stap voor stap beter te begrijpen wat ik hoor
- de tijd te nemen om mijn wortels dieper en dieper te laten wortelen
- los te laten dat wat mij vast zet en onvrij maakt om te kunnen luisteren en begrijpen.
Gelukkig weet ik dat G-d een geduldige G-d is en weet heeft van mijn probeersels.
Mijn mens-zijn – hoe gebrekkig ook – heeft Hij lief en zo mag ik vrucht dragen.

Mt.13,24-30 (24/7/2021)

Jezus legde hen [het volk] een andere gelijkenis voor:
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met iemand die goed zaad in zijn akker zaait. Maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide dolik tussen de tarwe en verdween weer. [Dolik is een giftig, bedwelmend kruid dat goed lijkt op jonge tarwe.] Toen nu het graan opkwam en vrucht begon te zetten, verscheen ook de dolik. De knechten kwamen naar de heer des huizes en zeiden hem: “Heer, je hebt toch goed zaad in je akker gezaaid? Vanwaar dan die dolik?” Hij zei hen: “Dat heeft een vijandige mens gedaan.” Nu vroegen de dienaren hem: “Wil je dat we erop uit gaan om het bijeen te garen?” Maar hij zei: “Nee!, om niet bij het verzamelen van de dolik ook de tarwe te ontwortelen. Laat beide samen opgroeien tot de oogst. Dan zal ik tegen de oogsters zeggen: Verzamel eerst de dolik en bindt het in bossen om te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur.”

Je ziet het overal om je heen, het kwaad, het onkruid (dolik), het is er. Zo is nu eenmaal de realiteit waarin we leven. Zo is de werkelijkheid ook in onszelf. Dolik groeit doorheen relaties, het overwoekert schoonheid, het voedt haat en het vernietigt... Kortom, het tast ons aan, ontwortelt ons vertrouwen en doet een aanspraak op ons geduld.
Neen, de gelijkenis van het onkruid maakt het koningschap der hemelen niet mooier dan het is. Dat moeten wij dus ook maar niet doen. De dolik en de tarwe, ze groeien daar naast elkaar. Meer nog, het ene zit verstrikt in het ander.
En toch vertelt de gelijkenis – en heel de bijbel – van het goddelijke vertrouwen dat het goede zaad gezaaid ís en dat het goede zaad uiteindelijk – alleen G-d weet hoe – het kwade zal overwinnen. En wij, wij mogen leven in dat vertrouwen – ondanks alles. We mogen erop vertrouwen dat steeds weer, naast het onkruid, ook het goede in onszelf en in de ander te zien zal zijn. Dat we vrucht dragen. Én we mogen rekenen op het goddelijke geduld, het geduld dat hij heeft met ieder van ons en dat kansen biedt tot ommekeer.

 

Mt. 13,31-35 (26/7/2021)

Hij [Jezus] legde hen [het volk] nog een andere gelijkenis voor:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken met een mosterdzaadje dat iemand zaaide in zijn akker. Het is veel kleiner dan alle andere zaden, maar als het is opgegroeid, wordt het groter dan alle tuingewassen en wordt bijna een boom, zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen.”
Nog een andere gelijkenis vertelde hij hen:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken met zuurdeeg dat een vrouw verwerkte in drie maten meel, zodat het in z’n geheel doordesemd werd.”
Jezus sprak deze gelijkenissen uit tegen de menigte. Tegen hen sprak hij niet anders dan in gelijkenissen, opdat vervuld zou worden wat de profeet zei: “Mijn mond zal ik opendoen in gelijkenissen; ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondlegging van de wereld.”

In de Bijbel worden regelmatig planten gebruikt om koninkrijken uit te beelden, maar meestal is er sprake van machtige, majestueuze bomen. Zo wordt het Babylonische rijk beschreven als “een reus van een boom, die met zijn top tot in de hemel reikt” en Ezechiël vergelijkt het rijk van de farao met een ceder van de Libanon, een boom met mooie takken, schaduwrijk gebladerte en een rijzige stam.
Jezus daarentegen kiest in de gelijkenis voor een mosterdplant. Verrassend! De mosterdplant is immers een heel bescheiden, onopvallende struik, die groeit in een moestuin, of ergens als ‘onkruid’. Is dat het koningschap der hemelen? Het is alsof Jezus wil zeggen: G-ds rijk is veel gewoner dan je denkt. Het is niks prestigieus (geen machtige ceder), het gebeurt tussen mensen (een eenvoudige huis-tuin-en-keukenplant). Het rijk van Liefde komt daar tot bloei, in het gewone leven van elke dag. Wie goed kijkt, ziet de mosterdplantjes al groeien.