Verbonden Léven

Mt.11,20-24 (13/7/2021)

Toen begon hij de steden waarin de meeste van zijn krachtsdaden gebeurd waren, te verwijten dat zij zich niet hadden toegekeerd: “Wee, Chorazin, wee, Betsaïda [dorpen van de eerste verkondiging, maar die haar niet ontvingen], want als in [de iconisch goddeloze steden] Tyrus en Sidon de krachtsdaden zouden zijn gebeurd die bij jullie zijn gebeurd, dan zouden zij al lang – in zak en as gezeten – zich bekeerd hebben. Voor hen zal het bij het oordeel draaglijker zijn dan voor jullie.
En jij, Kafarnaüm, zul jij tot de hemel verheven worden [omdat ik er vertoefde en verkondigde]? Tot in het dodenrijk zul je afdalen, want als in Sodom de krachtsdaden waren gebeurd die bij jullie gebeurd zijn, het zou tot vandaag zijn blijven bestaan. Maar ik zeg je: Voor het land van Sodom zal het op de dag van het oordeel draaglijker dan voor jou.

 Telkens weer botst Jezus op vastgeroeste denkkaders. Overal waar hij komt, voelt hij de starheid en de weerstand om de eigen gecreëerde zekerheden los te laten. Zijn geduld wordt danig op de proef gesteld. Zij verstaan er blijkbaar niets van. Hij past niet in hun denkkaders (wil er ook niet in passen). Hoeveel wonderen moeten ze nog zien vooraleer ze hun ideeën over God en geloof durven los te laten? Hoeveel krachtdaden moeten er nog gebeuren om openheid te creëren in hun denken? Is het überhaupt wel mogelijk om af te dalen in de leegte, het niet-weten, de onzekerheid? Nochtans is het daar, in die openheid dat er ruimte zal zijn voor nieuw, anders leven.
En hoe staat het met ons denken? Mag (kan) de kracht van zijn daden ons denken openbreken? Is er ruimte en openheid om G-d als de gans Andere in ons toe te laten? Mag hij ons leven veranderen?
Het kan! Maar alleen als wij ons be-keren, ons om-keren naar hem en durven leeg worden van onszelf zodat hij in ons ruimte van leven krijgt.

Mt.11,25-27 (14/07/2021)

Ook in die tijd zei Jezus: “Ik prijs en dank je, vader, heer van hemel en aarde, dat je deze dingen verborgen hebt voor [eigenmachtige] bekwamen en verstandigen en ze onthuld hebt voor [onmachtige] onmondigen. Ja, vader, zo heb jij het goed bevonden voor jouw gelaat. Alles is mij door mijn vader toevertrouwd, en niemand weet wie de zoon is, behalve de vader, en niemand weet wie de vader is, behalve de zoon en aan wie de zoon het wil onthullen.

We kunnen nogal idyllisch doen over ‘Jezus en de kindjes’, maar het woord dat Matteüs hier gebruikt, wijst specifiek op nog heel jonge kinderen die, op wat geschreeuw na, geen stem hebben in de wereld, laat staan macht of kracht. Zijn dát de uitverkorenen waar Jezus het over heeft? Is het aan dát soort mensen dat G-d zich onthult? Blijkbaar!
Hoe kan ik ‘weer worden als de kinderen’? Hoe kan ik in mijn onmacht blijven staan – want onmacht heb ik sowieso; ik heb alleen veel trucs om te doen alsof dat niet zo is. Hoe kan ik stemloos worden: mijn stem niet willen verheffen tégen een ander, vóór mijn eigen visie? Hoe kan ik mijn krachteloosheid voor lief nemen?
Is het niet alleen ‘voor G-ds Gelaat’ dat ik dat kan? – Omdat ik weet (een liefdes-kennis) dat Hij mij draagt? Waar kom ik dichter bij zijn Gelaat, dan liggend in zijn armen, vertrouwend, wetend-zonder-weten, dat Híj mijn stem is, mijn levenskracht.

Mt.11,28-30 (15/7/2021)

Kom naar mij, allen die vermoeid zijn en onder lasten gebukt, en ik zal je rust geven.
Neem mijn juk op: laat mij je leermeester zijn – zachtaardig en deemoedig van hart, en je zult rust vinden in jezelf. Want mijn juk is teder en mijn last is licht.

Hier komen Jezus’ zachte krachten duidelijk aan het licht – en wij mogen er ons door laten dragen én er ons door laten inspireren om op dezelfde manier in het leven te staan. In een samenleving zoals onze huidige, die érg ‘marktgericht’ is, liggen die zachte krachten niet goed in de markt. Daar geldt eerder ‘het recht van de sterkste’ (net zoals in die andere wriemelende biotoop, de jungle!). Hoe deugddoend wij die zachte krachten dus ook ervaren, het vraagt wel enige durf en moed ze ook te beleven.
Toch mogen we Jezus niet van een soort slappe softheid verdenken. Op andere plaatsen in het Evangelie zien we hem ook als verontwaardigd, streng, furieus, … Maar zelfs dit ‘zachte’ stukje Evangelie heeft niets van slapheid. Zachtaardigheid en deemoed vraagt een innerlijke stevigheid, een centrum in jezelf, zo diep dat het goddelijk is.
Dat Jezus die innerlijke stevigheid hééft, zegt juist alles over zijn G-d-menselijkheid. Dat Jezus ook die innerlijke stevigheid ís, zullen wij ont-dekken als wij ons onder zijn teder juk plaatsen!

Mt.12,1-8 (16/7/2021)

Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden. Zijn leerlingen kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten. De farizeeën echter zagen dit en zeiden: “Kijk! Je leerlingen doen iets wat niet mag op sabbat.”
Hij antwoordde: “Hebben jullie geen kennis genomen van wat David deed toen hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-16] Hoe hij het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat, die hij noch zijn metgezellen mochten eten, maar alleen de priesters? Of hebben jullie geen kennis genomen van de wet dat de priesters die op sabbat de tempeldienst doen de sabbat ontwijden en [toch] onschuldig zijn? En ik zeg jullie erbij: Hier is iets groters dan de tempel!
Als jullie echter kennis hadden van ‘barmhartigheid [daden van tederheid] wil ik, geen offers’ [Hos.6,6], zouden jullie geen onschuldigen veroordelen. Want de mensenzoon is ook heer van de sabbat.”

Eigenlijk toch wel wat straf dat Jezus de farizeeën en schriftgeleerden hier en elders in het Evangelie op hun nummer zet aan de hand van Schriftteksten. “Hebben jullie geen kennis genomen …?” Ze hadden dat zeker en vast wél! Ze waren doorkneed in die Schriften: ze lazen en bediscussieerden die de dag door. En toch wijst Jezus hen erop dat ze “er geen kennis van hebben”.
Er is blijkbaar een soort ‘kennis’ die wel ‘kennis’ genoemd wordt, maar het slechts ten dele is. Het is de kennis van het rationele discours, de ‘wetenschap’. Jezus wijst díe kennis niet af, maar vervolledigt haar – maakt haar heel, heelt haar – met een andere vorm van ‘kennis’, nl. die van de barmhartige tederheid. Alleen die ‘geheelde kennis’ “veroordeelt geen onschuldigen”.
Je hoeft geen uitmuntende verstaander te zijn om te zien dat het probleem van die ‘halve kennis’ vandaag nog steeds – ik zou durven zeggen: steeds meer – bestaat! Er is maar één heel-middel voor: bewust en uitdrukkelijk er de barmhartige tederheid aan toevoegen!

 

 

Mt. 12,1-8 (17/07/2020)

Eens ging Jezus op een sabbat door de korenvelden; zijn leerlingen nu kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten.
De Farizeeën zagen dat en zeiden toe Hem: 'Jouw leerlingen doen daar iets wat op sabbat niet geoorloofd is.'
Hij gaf hun ten antwoord ten antwoord: 'Heb jij niet gelezen wat David deed toen hij en zijn metgezellen honger kregen?
Hoe hij het huis van God binnenging en de toonbroden opat die noch hij, noch zijn metgezellen, maar alleen de priesters mochten eten?
Of heb jij niet in de Wet gelezen, dat de priesters elke sabbat in de tempel de sabbat schenden en toch niet schuldig zijn?
Ik echter zeg je: Hier is meer dan de tempel.
Indien het maar tot jou doorgedrongen was wat het zeggen wil: Ik wil liever barmhartigheid dan offers, dan zou je deze onschuldigen niet veroordeeld hebben.
Want de Mensenzoon is Heer van de sabbat.'

Wat een vrije mens is Jezus toch! En hoe zalig zou het niet zijn als Christenen – die toch willen leven als hij? –
ook zo’n vrije mensen zouden zijn! Paulus maakt van ‘de vrijheid van de kinderen Gods’ zelfs een kernthema in zijn prediking.
Gevaarlijk – maar misschien net des te belangrijker – om hierover na te denken in tijden van corona … Wat betekent dat dan?
Gooit Jezus de wet overboord? In dit stukje Evangelie kan dat zo lijken. Hij zegt zelfs letterlijk dat hij ‘heer is van de sabbat’,
en zo lijkt hij zich dus ‘boven de wet’ te stellen. Maar enkele hoofdstukken vroeger (Mt.5,17) zegt Jezus zeer nadrukkelijk:
“Ik ben niet gekomen om de wet op te heffen, maar om haar te vervullen.”
‘Vrij staan’ tegenover de wet is blijkbaar iets anders dan ‘erboven staan’. Bij ‘erboven staan’ is mijn eigen goesting het doel;
bij ‘vrij staan’ neem ik de wet niet als dóel, maar als middel, dat zich moet richten op een hoger doel: het welzijn (≠ welvaart) van de mens.
Wie de wet naleeft zonder zich de vraag te stellen of die wel het hoger doel dient, is eigenlijk ‘slaaf’ van de wet.
Wie vrij is, hanteert de wet tot welzijn van de mens.
En het criterium om te weten wat wel en wat niet? Daar is de vrije Jezus zeer duidelijk in: “Ik wil liever barmhartigheid dan offers”
(‘offer’ hier in de betekenis van een doods/slaafs navolgen van de rituelen/wetten).

Mt.12,14-21 (17/7/2021)

De farizeeën gingen naar buiten en beraadslaagden hoe ze hem zouden kunnen ombrengen. Maar Jezus besefte dit en ging van daar weg. Een grote menigte volgde hem en hij genas hen allen. Hij verbood hen nadrukkelijk hem bekend te maken, opdat vervuld zou worden wat gezegd werd door de profeet Jesaja:
“Zie mijn kind [pais: kind of dierbare dienaar],
mijn uitgekozene, mijn geliefde,
in wie mijn wezen vreugde vindt.
Ik zal mijn geest op hem leggen
en hij zal aan de volken het rechte verkondigen.
Hij zal niet twisten of schreeuwen,
niemand zal zijn stem op straat horen;
een geknakt riet zal hij niet breken
en een smeulende vlaspit niet doven;
totdat het rechte zegeviert door hem.
En op zijn naam zullen velen hopen.” [Jes.42,1-4]

Het spel van de harde kracht van wet en – voor wie daar niet aan beantwoordt – dood, tegenover de zachte kracht van geliefd zijn, vreugde, geestkracht die stil herstelt en aanblaast.
Wat is ‘recht’? Wat is ‘het rechte’? Wij zijn eraan gewoon geraakt ‘recht’ als iets zeer strikts te zien – waarmee we eigenlijk net als ‘de farizeeën en schriftgeleerden’ bezig zijn! Terwijl de hele Bijbel, al van in het Oude Testament en weer opgerakeld door Jezus, het níet heeft over ‘recht’, maar over ‘het rechte’!
‘Het rechte’ is dat ‘wat moet gedaan worden’, niet uit plicht, maar omdat het voert naar de enige wereld die de moeite waard is geleefd te worden: een wereld mét mensen náár G-d toe. ‘Het rechte’ oriënteert ons in de juiste richting en wijst ons een weg daarheen.
‘Het rechte’ blijkt – misschien verrassend – een zachte kracht te zijn, één die niet zijn stem verheft voor éigen gewin, die broosheid niet breekt. ‘Het rechte’ blijkt verwant aan het stille, het helende – én aan vreugde en zegen!