Wil je graag het evangeliecommentaar dagelijks in je mailbox? Schrijf je dan in op onze dagelijkse nieuwsbrief onderaan de homepagina.
Woensdag (29/11/2023)
Lc.21,12-19
12 “Maar vóór dit alles,
zullen zij de hand aan jullie slaan.
Ze zullen jullie vervolgen
en je uitleveren aan synagogen en gevangenissen,
en ze zullen je voor koningen en gouverneurs slepen,
omwille van mijn naam.
13 Het zal voor jullie uitlopen op een getuigenis [marturion - martelaarschap].
14 Neem dan ter harte
dat je je verantwoording
niet tevoren moet instuderen,
15 want ikzelf zal jullie een taal en wijsheid geven
die niemand van jullie weerstrevers
zal kunnen weerstaan of weerleggen.
16 Ja, ook door ouders en broers,
verwanten en vrienden,
zullen jullie uitgeleverd worden.
Sommigen van jullie zullen ze doden.
17 Jullie zullen gehaat worden door allen
omwille van mijn naam.
18 Maar geen haar van jullie hoofd
zal verloren gaan!
19 In je standvastigheid
verwerf je je leven!”
Ik sta te kijken naar zoveel geloof bij de eerste leerlingen en probeer me voor te stellen wat ik zou doen. Stel dat ik overtuigd raak van iemands levensvisie – eentje die haaks staat op deze van de goegemeente – en kies om hem/haar daarin te volgen. Ik zet er heel wat voor op het spel. Ik verhuis, laat m’n werk achter, ….
Maar wat als die na een tijd zou zeggen: “Fijn dat je mij volgt, maar let op als je blijft vertellen dat je bij mij hoort, dan wordt het je dood. Je zal niet meer bij de rest horen, sterker nog, je zal eraan ten onder gaan. Maar als je blijft mag je gerust zijn: als het erop aan komt, maak ik je wel duidelijk wat je moet zeggen en/of doen en je zal niet verloren gaan, maar Léven.”
Dat is wat de eerste leerlingen te horen krijgen: Jezus volgen is leven in een paradox, nl. voelen hoe leven-gevend het is om je te laten dragen door G-ds Liefde, maar als je ervan getuigt, zal je scheef bekeken worden, genegeerd tot zelfs dood gezwegen. En toch mag je vertrouwen dat je nooit alleen gelaten wordt.
Daar is standvastigheid voor nodig: een standvastig geloof in de Liefde, zij draagt immers álles.
Dinsdag (28/11/2023)
Lc.21,5-11
5 Enkelen wezen nu op de tempel,
versierd met z’n mooie stenen en wijgeschenken.
Maar hij zei:
6 “Alles wat je hier aanschouwt,
er zullen dagen komen dat geen steen op een andere gelaten wordt,
alles zal verwoest worden!”
7 Ze stelden hem de vraag:
“Meester, wanneer zal dat zijn?
En wat is het teken wanneer dat gaat gebeuren?”
8 Hij antwoordde:
“Let op dat jullie niet in dwaling raken!
Want velen zullen in mijn naam zeggen:
‘Ik ben het, en de tijd is genaderd!’
Volg hen niet!
9 Als jullie horen van oorlogen en onlusten,
raak dan niet verschrikt.
Deze dingen moeten eerst gebeuren
maar zijn niet direct het einde.”
10 En hij voegde eraan toe:
“Volk zal opstaan tegen volk,
natie tegen natie,
11 her en der zullen grote aardbevingen zijn,
hongersnoden en epidemieën,
verschrikkingen en hemeltekenen.”
Wat klampen wij ons toch vast aan gebouwen en andere ‘vaststaande zekerheden’!? “Er zullen dagen komen dat geen steen op een andere wordt gelaten.” We weten het: aan alles – ook aan onze zorgvuldig opgebouwde zekerheden – komt een einde, en toch kunnen we het niet laten … Duidelijk weer iets ‘des mensen’ – en dus van alle tijden. Jezus wist het. Ook wist hij dat mensen zich daar makkelijk laten aan vangen en dat daar misbruik van wordt gemaakt om het laken naar zich toe te halen, voor eigen gewin.
Hij drukt ons op het hart: “Volg hen niet!”
Wie in ‘een andere wereld’ – Gods wereld – wil gaan leven, mag zich door dat soort zaken niet laten doen. Zekerheden komen niet van bakstenen en eigen constructies. ‘Zeker’ is alleen de Aanwezigheid van G-ds Liefde.
Maar dat is natuurlijk een heel andere basis om op te bouwen. Het vraagt van de mens meestal eerst een ‘aardbeving’ om díe weg te kunnen volgen. We moeten blijkbaar eerst ‘daveren op onze grondvesten’ eer we díe goddelijke waarheid zien.
Wanneer zal ik ophouden te (ver)dwalen in mijn ‘zekerheden’?
Maandag (27/11/2023)
Lc.21,1-4
1 Jezus keek op
[zittend in de voorhof van de tempel met zijn leerlingen]
en zag de rijken hun gaven in de offerschaal werpen.
2 Maar hij zag ook een arme weduwe
die er twee kopermuntjes in wierp.
3 En hij zei:
“Naar waarheid, ik zeg jullie:
Die arme weduwe heeft het meest van allen erin geworpen,
4 want zij wierpen iets uit hun overvloed bij de gaven,
maar deze vrouw,
vanuit haar tekort,
wierp alles wat ze had erin:
haar leven!”
Deze Evangelie-passage is zó helder, dat elk woord er bij het eigenlijk enkel maar kan verduisteren.
De vraag is dan ook heel ‘simpel’ – maar wel érg verstrekkend:
Durf ik leven vanuit mijn tekort, d.i. het besef dat ik mijn eigen leven niet kan ‘maken’, maar het te ontvangen heb? En durf ik dat leven dan in G-ds handen te werpen?
Zondag (26/11/202)3 – 34ste zondag door het jaar (Christus-koning)
Mt.25,31-46
31 Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid,
en alle engelen met hem,
zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon.
32 Alle volken zullen voor hem verzameld worden
en hij zal allen onderscheiden,
zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
33 De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten,
de bokken aan zijn linker.
34 Dan zal de koning zeggen
tegen wie aan zijn rechterhand zit:
“Kom, gezegenden van mijn Vader,
ontvang het koninkrijk
dat voor jullie bereid is
vanaf de grondlegging van de wereld.
35 Want ik had honger
en jullie hebben mij te eten gegeven;
ik had dorst
en jullie hebben mij te drinken gegeven;
ik was vreemdeling
en jullie hebben mij in je midden opgenomen;
36 ik was naakt
en jullie hebben mij gekleed;
ik was ziek
en jullie hebben naar mij omgezien;
ik was gevangen
en jullie zijn naar me toegekomen.”
37 Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen:
“Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien
en hebben we je te eten gegeven,
of dorstig en hebben we je te drinken gegeven?
38 Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
en hebben we je in ons midden opgenomen,
of naakt en hebben je gekleed?
39 En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen
en zijn wij naar je toe gekomen?”
40 Dan zal de koning hen antwoorden:
“Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen hebt gedaan
voor een van mijn broers of zussen,
de allergeringsten,
heb je ze voor mij gedaan.”
41 Dan zal hij ook zeggen
tegen wie aan zijn linkerkant zit:
“Ga weg van mij, vervloekten,
in het eeuwig vuur
dat bereid is voor de uiteendrijver [diabolos] en zijn engelen.
42 Want ik had honger
en jullie hebben mij niet te eten gegeven;
ik had dorst
en jullie hebben mij niet te drinken gegeven;
43 ik was vreemdeling
en jullie hebben mij niet in je midden opgenomen;
ik was naakt
en jullie hebben mij niet gekleed;
ik was ziek en gevangen
en jullie hebben niet naar mij omgezien.”
44 Dan zullen ook zij vragen:
“Heer, wanneer hebben wij je hongerig gezien of dorstig,
als vreemdeling of naakt, of ziek of gevangen,
en hebben wij niet voor je gezorgd?”
45 Dan zal hij hen antwoorden:
“Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen niet hebt gedaan
voor een van de allergeringsten,
heb je ze ook niet voor mij gedaan.”
46 En dezen zullen weggaan naar de eeuwige bestraffing,
maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.
Ook deze overbekende parabel vertelt Jezus in het licht van de ‘eindtijd’ met haar drie ‘lagen’ (zie woensdag). De vraag is telkens: hoe staat mijn leven vandáág gespannen op het ‘leven in de eindtijd’. Dat is dus geen kwestie van ‘later ooit eens’, maar van nu! In deze commentaren schrijven wij het dan als ‘Léven’: menselijk leven, maar vervuld van G-ddelijke Liefde; leven dat zich niet richt op zichzelf, maar op de a/Ander.
In deze parabel wordt dat heel erg duidelijk. De mensen waarvan Jezus hoopt dat we ons op hen richten, zijn niet degenen tot wie wij ons spontaan zouden richten of van wie wij iets zien terug te krijgen. Neen, om te ontvangen wat ze nodig hebben, zijn zij afhankelijk van mede-mensen die zich waarachtig naar de a/Ander wil richten.
Misschien lukt ons dat wat beter als we er af en toe bij stil staan en durven gaan beseffen dat wíj die ‘afhankelijken’ zijn!
Welke ‘koning’ aanbidden wij die zó’n verhalen vertelt …?
Zaterdag (25/11/2023)
Lc.20,27-40
27 Nu kwamen er naar Jezus enige van de sadduceeën,
die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren]
tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat.
Ze vroegen hem:
28 “Meester, Mozes heeft voor ons geschreven:
Als iemands broer sterft
en die had een vrouw maar bleef kinderloos,
dan moet zijn broer diens vrouw huwen
en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
29 Nu waren er zeven broers.
De eerste huwde en stierf kinderloos.
30 De tweede huwde haar,
31 en de derde
en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven.
32 Het laatst stierf ook de vrouw.
33 Die vrouw nu, bij de opstanding,
van wie van hen wordt zij de vrouw,
want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
34 Jezus antwoordde hen:
“De kinderen van deze tijd
huwen en worden ten huwelijk gegeven,
35 maar wie waardig geacht worden
deel te hebben aan díe tijd
van de opstanding uit de dood,
huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.
36 Want ze kunnen ook niet meer sterven,
want ze zijn aan engelen gelijk.
Ze zijn kinderen van God
nu ze kinderen van de opstanding zijn.
37 Dát de doden opgewekt worden,
heeft ook Mozes aangeduid
bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik,
wanneer hij God noemt:
de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6]
38 God is toch geen God van doden,
maar van levenden?
Ja, voor hem leven allen!”
39 Enige schriftgeleerden antwoordden daarop:
“Meester, dat heb je goed gezegd”,
40 en ze durfden hem niets meer te vragen.
Het onderwerp van vandaag – de opstanding uit de doden – is één van de opmerkelijke en duidelijke voorbeelden van hoe de Bijbel niet de ‘rotsvaste zekerheid’ is zoals dat soms wordt voorgesteld, maar het reisverslag van zoekende mensen naar hun G-d. De ‘opstanding uit de doden’ is iets wat pas geleidelijk aan ‘ontdekt’ wordt. Je hoort er nog de discussies over in Jezus’ tijd: sommige Joodse strekkingen geloofden erin, andere niet.
Niet zo vaak horen we Jezus een expliciet standpunt innemen waar het gaat over ogenschijnlijk theoretisch discussies. Maar hier vindt hij het duidelijk méér dan belangrijk genoeg om er onomwonden en helder zijn gedacht over te zeggen. Voor hem gaat het dan ook niet over een theoretische discussie, maar over een levende werkelijkheid! “God is toch geen God van doden, maar van levenden?!”, roept hij uit. Hoe zou de Liefde van zijn Vader beperkt kunnen zijn tot de benauwde grenzen van een mensenleven? Als G-d Liefde is, is Léven grenzeloos, dát is zeker!