Verbonden Léven

Lc.11,1-4 (5/10/2022)

Eens was Jezus ergens aan het bidden. Toen hij opgehouden was, vroeg een van zijn leerlingen: “Heer, leer ons bidden, zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
Hij zei hen: “Telkens wanneer jullie bidden, zeg dan:
Vader,
laat geheiligd worden jouw naam,
laat komen jouw koninkrijk.
Geef elke dag weer
ons brood voor de komende dag,
en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
– zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
en laat ons niet ingaan op beproeving.”

Jezus leert zijn leerlingen bidden. Van bij ’t begin klinkt er in zijn woorden een diepe verbondenheid met G-d door. En dan komt er als het ware vanzelf een perspectiefwissel, dan is het logisch dat er in heel dit gebeuren één grote afwezige is? Misschien was het je nog niet opgevallen maar doorheen dit ganse gebeuren is er nergens sprake van ‘ik’. Jezus leert ons bidden door op de eerste plaats ‘Jij’ in de mond te nemen. Jij, Vader, nabije G-d, die ervoor zal zorgen dat zijn naam, zijn diepste wezen gestalte zal krijgen; dat zijn wil gerealiseerd wordt….
Jij, niet ik, en verderop wordt het wij. Er wordt niets voor zichzelf alleen gevraagd zelfs niet de meest fundamentele verzuchtingen zoals voedsel. Er staat niet: geef mij, maar wel: geef ons. Zo leert Jezus ons bidden: laat het ikje los, vergeet het, want bidden doe je niet voor jezelf alleen, maar omvat het wij. Zo neemt hij ons mee in die goddelijke relatie, dat goddelijk perspectief.

Lc.11,27-28 (8/10/2022)

Toen hij zo aan het spreken was, verhief een vrouw uit de menigte haar stem
en zei hem: “Zalig de schoot die jouw gedragen heeft en de borsten waaraan jij hebt gedronken!”
Jezus antwoordde: “Ja, sterker nog: Zalig wie luisteren naar Gods woord en het be-waren!”

Lucas laat de stem van een vrouw uit de menigte klinken. Zij schreeuwt haar boodschap uit én wordt gehoord. Zij probeert in zekere zin te verwoorden wat in haar leeft, nl. ‘hoe goed of heilig je ook bent, de vrouw die je gekoesterd heeft is de echte held’.
Het antwoord van Jezus lijkt op het eerste zicht misschien kleinerend voor zijn moeder
maar niets is minder waar. Het moet hem vast en zeker deugd gedaan hebben om zoveel lof te horen over zijn moeder. Ik durf dan ook te vermoeden dat zijn antwoord de waarde van zijn moeder niet aantast, integendeel. Hij maakte veeleer van de gelegenheid gebruik om ook een andere dimensie van ‘gezegend-zijn’ te onthullen, nl. het gezegend-zijn door open te staan voor het Woord van God, het te horen, ernaar te gehoorzamen en het daad-werkelijk te leven (zoals ook zijn moeder het gedaan heeft).

Lc.11,47-54 (13/10/2022)

[Jezus voer verder uit tegen de wetgeleerden:]
Wee jullie, want jullie bouwen de grafmonumenten van de profeten, terwijl jullie vaders die hebben gedood. Jullie zijn dus getuigen van en stemmen in met de werken van jullie vaders, want zij hebben hen wel gedood, maar jullie bouwen hun grafmonumenten.
Daarom zegt de wijsheid van God: Profeten en zendelingen [apostels] zal ik naar hen uitzenden – waarvan zij sommige zullen doden en vervolgen – om op deze generatie te verhalen al het bloed van profeten dat ooit vergoten werd, vanaf het bloed van Abel [die door zijn broer Kaïn werd gedood, de eerste moord in de Schrift], tot het bloed van Zacharia
die omgebracht werd tussen het altaar en zijn huis [de laatste moord in de Joodse Schrift]. Ja, ik zeg jullie: Het zal op deze generatie verhaald worden!
Wee jullie, wetgeleerden, want jullie hebben de sleutel van de kennis [van God] weggenomen. Zelf zijn jullie er niet binnen gegaan, en wie er wel binnen gaan, verhinderen jullie.”
Toen hij van daar vertrok, begonnen de schriftgeleerden en Farizeeën in toorn hem heftig aan te vallen. Ze vroegen hem uit over allerlei zaken, en spanden hem strikken, erop uit om uit zijn mond iets te horen waarvan ze hem konden beschuldigen.

Het zijn straffe uitspraken die Jezus hier doet, je weze verwittigd! Er zijn maar twee uitwegen mee: óf je neemt je eigen leven, mét z’n geschiedenis, op de korrel, óf je verwerpt Jezus.
Jezus beweert dat mensen mee verantwoordelijk zijn voor wat hun voorvaders hebben gedaan. Niet voor de daden op zich, maar wel voor zaken die eruit voortvloeien en ernaar verwijzen dat er – zij het verholen, en wellicht vaak ontkend – mee ingestemd wordt. Daar zijn zowel in ons persoonlijk leven als in ons maatschappelijk leven makkelijk voorbeelden van te vinden. Maar mensen moffelen die liefst weg, ‘onder mooie graftombes’. Mensen ‘vergeten’ graag de geschiedenis. (Het is een bijzonder kwalijk iets als er steeds minder geschiedenis wordt geleerd, zowel in scholen als in het persoonlijk leven.)
Een andere manier om dit te ‘vergeten’ is de boodschapper te liquideren, hem monddood te maken, onderuit te halen, of uiteindelijk te doden … hem de ‘allerlaatste’ moord uit de Schrift doen worden. – Over welke oorlog zei men alweer dat het de allerlaatste was?

 Lc.12,49-53 (20/10/2022)

“Vuur ben ik komen werpen in de wereld, en hoe verlang ik dat het al oplaait! Ik moet in een doop worden ondergedompeld en hoe ben ik erop gespannen tot die is volbracht. Denken jullie dat ik vrede op aarde ben komen brengen? Nee, zeg ik jullie! Niets anders dan verdeeldheid! Vanaf nu zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee, twee tegen drie. Verdeeld zullen zijn vader tegen zoon en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder, schoonmoeder tegen haar schoondochter en schoondochter tegen haar schoonmoeder.”

Jezus is vuur komen brengen, vuur dat onrust en verdeeldheid met zich meebrengt.
Bij geloven hoort dus een zekere onrust. Sterker nog, het maakt er zelfs onlosmakelijk deel van uit. Geloven, zoals Jezus het ons heeft voorgeleefd, is een soort levenshouding die zich niet neerlegt bij het van-zelf-sprekende of bij een leven dat rustig voortkabbelt. Het is bewust leven, hier-en-nu, en je laten confronteren met de uitdagingen van deze tijd.
Als dat vuur in jou oplaait, iets in je wakker roept, dan is neutraliteit niet langer mogelijk. Je zal keuzes maken en zo ontstaat er verdeeldheid. Het is geen verdeeldheid die dingen en relaties kapot maakt, maar een verdeeldheid die creatief kan zijn, omdat ze het vermogen heeft de waarheid aan het licht te brengen. De verdeeldheid van het onderscheidingsvermogen om te weten waar het op aan komt.
Geloven vraagt dan dat je telkens weer op zoek gaat naar betekenis-vol-leven. Niet zozeer het leven waar jij zin in hebt, maar het leven waar je zin aan ontdekt en zin aan verschaft.

 

Lc.6,12-16 (28/10/2022)

Het gebeurde nu in die dagen dat hij wegtrok naar de berg om te bidden. Hij was de hele nacht door in gebed van God.
Toen het dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf uit die hij afgezanten [apostolos] noemde:
Simon, die hij ook rots [petros] noemde, en zijn broer Andreas,
Jakobus en Johannes,
Filippus en Bartolomeüs,
Matteüs en Tomas,
Jakobus [de zoon] van Alfeüs en Simon die de ijveraar [zeloot] genoemd werd,
Judas van Jakobus en Judas, de man van Keriot, die een verrader werd.

Simon en Judas sloten zich bij Jezus aan vanuit wellicht eerder maatschappelijk-politieke motieven. Dat was voor Jezus blijkbaar geen obstakel, zolang ze maar meetrokken en zich ‘gaandeweg’ be-keer-den, net zoals alle apostelen en Christenen na hen be-kering nodig hebben eer ze werkelijk zien wie Jezus is en waar zijn boodschap over gaat.
Verder zijn ze eerder onbekend gebleven. Laten we in hen vandaag dankbaar zijn om al die onbekend gebleven apostelen die ervoor gezorgd hebben dat G-ds bevrijdende boodschap tot bij ons is gekomen!
Let in het Evangelie nog even op de hier strikt vertaalde zin: “Hij was de hele nacht door in gebed van God.” Dat klinkt niet zo soepel, en daarom schaven de meeste vertalingen er wat aan, maar eigenlijk is het zeer zinvol zoals het er staat. Jezus’ gebed is ‘ingebed’ in het gebed van G-d. Niets doet hij in eigen naam of uit eigen kracht – al zeker niet zijn apostelen roepen! Simon en Judas en alle anderen worden zo binnengetrokken in die goddelijke relatie tussen Jezus en de Vader. Dát is de ‘be-kering’ die zij – en wij – nodig hebben …

Lc.16,1-8 (4/11/2022)

Jezus zei ook tegen zijn leerlingen [terwijl de farizeeën en schriftgeleerden meeluisterden] “Er was eens een rijk man die een huismeester had die bij hem werd aangeklaagd omdat hij zijn bezittingen verkwistte. Hij riep hem en zei: “Wat hoor ik daar over jou? Geef verantwoording van je bestuur, want zo kun je geen huismeester blijven.”
De huismeester zei nu bij zichzelf: “Wat moet ik doen, nu mijn heer mij het bestuur ontneemt? Om te spitten heb ik niet de kracht en om te bedelen schaam ik me …” Ik weet al wat ik ga doen, zodat – wanneer ik ontzet ben uit het bestuur – ze mij toch in hun huis zullen ontvangen.” En hij riep elk van de schuldenaars van zijn heer bij zich en vroeg aan de eerste: “Hoeveel ben je mijn heer schuldig?” Die zei: “Honderd vaten olie.” Hij antwoordde hem nu: “Hier is je akte, ga zitten en schrijf vlug: vijftig.” Vervolgens zei hij tegen een ander: “En jij, hoeveel ben jij schuldig?” Die zei: “Honderd [grote] maten tarwe.” Tegen hem zei hij: “Hier is je akte. Schrijf: tachtig.”
De heer prees de oneerlijke huismeester dat hij doordacht had gehandeld. Want de kinderen van deze wereld handelen doordachter dan de kinderen van het licht ten aanzien van hun tijdgenoten.”

Een huismeester wordt ervan beschuldigd te sjoemelen met het geld van een ander. Hij kan geen kant meer op, staat met de rug tegen de muur en toch laat hij zijn hoofd niet hangen. Hij gebruikt zijn verstand. Kijkt nuchter naar de situatie en vraagt zich af wat er hier en nu voor hem op het spel staat. Dan gaat hij na wat er moet gebeuren om er zelf van af te komen zonder al te veel pijn en schaamte en gaat doelgericht aan de slag.
Wat Jezus in deze oneerlijke huismeester prijst, is niet zijn gesjoemel of zijn bedrog, maar wel dat hij zich niet laat doen, dat hij niet bij de pakken gaat zitten. Integendeel. In één oogopslag ziet, oordeelt en handelt hij op de meest doeltreffende wijze.
Jezus wou dat zijn leerlingen even pienter te werk zouden gaan als het gaat over de navolging van zijn tegendraadse leven, en de realisatie van G-ds Liefdesrijk. Aan die man zouden ‘de kinderen van het licht’ wel een voorbeeld mogen nemen of het ten minste proberen.