Verbonden Léven

Mc.16,15-18 (25/01/2022)

Jezus zei tegen hen [zijn leerlingen]:
“Ga de hele wereld in en verkondig de bevrijdende boodschap
aan de gehele schepping!
Wie in vertrouwen zal leven en ondergedompeld worden, die zal bevrijd worden;
maar wie niet in vertrouwen zal leven, zal veroordeeld worden.
En dit zijn de tekenen die de vertrouwenden zullen vergezellen:
Ze zullen in mijn naam demonen uitdrijven,
ze zullen nieuwe talen spreken,
ze zullen slangen vastnemen
en dodelijk vergif drinken zonder dat het hen schaadt,
ze zullen zwakken de handen opleggen
en ze zullen het goed stellen.”

Dit is waartoe de apostelen gezonden worden (toepasselijk dat dit Evangelie vandaag bij het feest van de bekering van de apostel Paulus gelezen wordt):
Ga!
Treed naar buiten, naar de periferie en waag je tussen de (rafelrand)mensen. Treed uit je vertrouwde omgeving en spreek. Getuig van wat je mocht ervaren.
Onderwijs, verkondig!
Dat laatste is meer dan mensen kennis bijbrengen over G-d. Het gaat over mensen bereid maken om Jezus’ levensstijl tot de hunne te maken. Het gaat over de bereidheid opwekken om je leven door G-d te laten omvormen.
Vertrouw!
Je hoeft niet bang te zijn: wie vertrouwt, wordt bevrijd en spreekt een nieuwe taal (de taal van de Liefde)
Vertrouw en laat je onderdompelen in het Léven.
Leer!
Het komt niet vanzelf. Je zal moeten oefenen om vol vertrouwen uit jezelf en uit je eigen overtuigingen te treden Het vraagt wat om uit jezelf naar de ander (die zo totaal anders is) toe te gaan, je op hem te betrekken en het goede te doen. 
Maar het zal je goed gaan!

 

Mc.5,21-43 (1/02/2022)

Nu stak Jezus met de boot weer over naar de andere kant [Kafarnaüm]. Aan de oever van het meer
verzamelde zich een grote menigte bij hem.
Kijk! Een van de oversten van de synagoge, Jaïrus genaamd, kwam ook en toen hij Jezus zag, viel hij aan zijn voeten neer. Hij smeekte hem met aandrang: “Mijn dochtertje ligt op sterven. Kom en leg haar de handen op zodat ze bevrijd wordt en leeft!” Jezus ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en ze drongen tegen hem op.
Er was een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel geleden onder vele artsen en heel haar bezit eraan besteed, maar er helemaal geen baat bij gehad; integendeel, het was nog slechter geworden. Zij had over Jezus gehoord. Ze naderde hem van achteren in de menigte en raakte zijn kleed aan, want ze dacht: “Zelfs als ik maar zijn kleren kan aanraken, zal ik bevrijd worden.” En onmiddellijk hield het bloedvloeien op en zij voelde aan haar lichaam dat ze van haar gesel genezen was.
Maar onmiddellijk voelde Jezus in zichzelf dat er een kracht van hem was uitgegaan. Hij keerde zich om in de menigte en vroeg: “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?” Zijn leerlingen zeiden hem: “Je ziet dat een menigte tegen je opdringt en jij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?!” Maar hij keek rond om te zien wie dit gedaan had. De vrouw nu, wetend wat er met haar was gebeurd, kwam angstig en bevend bij hem, viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid. En hij zei haar: “Dochter, je vertrouwen heeft je bevrijd. Ga in vrede, en wees genezen van je gesel.”
Hij was nog aan het spreken, toen ze van het huis van de synagoge-overste kwamen zeggen: “Je dochter is gestorven. Wat val je de meester nog lastig?!” Maar Jezus hoorde wat er gezegd werd en zei tegen Jaïrus: “Wees niet bang, vertrouw alleen maar.” Hij liet niemand toe hen te volgen, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Ze kwamen in het huis van de overste en hij zag de grote beroering, het luide wenen en jammeren. Hij ging binnen en vroeg hun: “Waarom zo’n beroering en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.” Maar ze lachten hem uit. Hij stuurde hen echter allemaal weg. De vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren, nam hij mee en ging de plaats binnen waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: “Talitha koem!”, wat vertaald betekent: Meisje, ik zeg je: sta op! Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond – want het was twaalf jaar. Allen waren buiten zichzelf van verbazing. Hij gebood hun nadrukkelijk dat niemand dit te weten mocht komen. En hij zei dat ze haar te eten moesten geven.

Wat is er in die 12 jaar gebeurd? – Heb je bemerkt dat het voor beide betrokken vrouwen over een periode van 12 jaar gaat? – En wat doet Jezus ánders waardoor het ook anders uitdraait voor hen?
Beide hebben heel veel zorg gekregen, en dat ongetwijfeld met de beste bedoelingen. Ouders en artsen hebben alles gedaan wat ze konden om hen te geven wat ze hadden, maar blijkbaar vanuit het éigen perspectief en misschien wat te weinig vanuit het perspectief van de ánder.
Het moet Jezus opgevallen zijn dat Jaïrus sprak over dochtertje, en daarvoor een woord gebruikt voor een kind van hooguit een jaar of 4, terwijl ze 12 is, in die tijd bijna volwassen en huwbaar! Wat verstikt door dit ‘verkleinwoord’ was er geen leven meer voor haar. Jezus spreekt haar aan als volwaardig mens, en dat ze ook daarbij passend voedsel moest krijgen. Dan kan ze léven!
Ook de dokters hebben hun beste krachten besteed (en er wel wat aan verdiend). Velen hebben háár aangeraakt; Jezus liet zích aanraken (zónder eraan te verdienen). Hoe bevrijdend kan het niet werken als ik vrij mijn krachten laat stromen naar de ander …

 

Mc.7,1-13 (8/02/2022)
 
Nu verzamelden zich de farizeeën en enkele schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren, bij Jezus. Zij merkten op dat sommige van zijn leerlingen met onreine – dat wil zeggen: ongewassen – handen het brood aten. 
(De farizeeën en alle Joden eten immers nooit zonder eerst de handen te wassen – vasthoudend aan de traditie van de oudsten. Als ze bijvoorbeeld terugkomen van de markt, zullen ze niet eten zonder zich eerste te besprenkelen. Zo zijn er nog vele andere gewoontes waar ze aan vasthouden, zoals de onderdompeling van drinkbekers, kannen en koperen vaten.)
Nu vroegen de farizeeën en schriftgeleerden hem: “Waarom handelen jouw leerlingen niet naar de traditie van de oudsten, maar eten zij het brood met onreine handen?”
Hij antwoordde hun: “Hoe goed heeft Jesaja over jullie geprofeteerd, huichelaars [hypokrites, voorbij het oordeel], waar geschreven staat: Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd! Tevergeefs vereren ze mij. Wat ze leren, zijn geboden van mensen. [Jes.29,13] Terwijl je het gebod van God loslaat, hou je vast aan de traditie van mensen. ’t Is mooi: Je schaft het gebod van God af om je eigen traditie in stand te houden! Want bijvoorbeeld: Mozes heeft gezegd: Eer je vader en je moeder, en: Wie aan zijn vader of moeder het kwade toezegt, moet sterven. [Ex.20,12] Maar jullie zeggen: Als iemand tegen zijn vader of moeder zegt: Alles waarmee ik jullie zou kunnen helpen is een korban – een offergave [dus voor God bestemd, en niet voor de ouders], dan hoeft hij zijn vader en moeder niet meer te helpen. Zo ontkracht je Gods woord door jullie eigen traditie. En je doet veel dergelijke dingen.”
 
Jezus durft aloude gewoontes in vraag te stellen. Waarom doen jullie al die futiliteiten? Waarom houden jullie al die pietluttige details in stand? Waartoe leiden ze?  
Bij het tot stand komen (of het in stand houden) van eender welke wet (of maatregel) zouden we de vraag moeten stellen: Wie of wat laat deze wet (maatregel) tot z’n recht komen: de politiek, de economie, de mens, G-d? En zegt Jezus, als ze jou en je medemensen hinderen om vrij te leven richting G-d ga er dan tegenin, schaf ze af of herschrijf ze.
En ja, hij ziet ook hoe de regels heel precies worden opgevolgd. Niks op aan te merken. Het grote probleem is dat de liefde eruit is. Vandaar Jezus’ pleidooi om mild en liefdevol met regels om te gaan. Hij zegt hen (en dus ook ons) als het ware: “Besef je wel dat al jullie zelfgemaakte wetjes bij de Thora, veel meer spreken over wat je zelf belangrijk vindt en dat ze mensen het leven ontnemen. Volg ze dus niet kost wat kost op.  Luister naar de woorden van de Thora en volg ze als een ‘richtingwijzer’ om G-dgericht te leven.”  
 
 

Mc.8,14-21 (15/02/2022)

Nu hadden ze vergeten brood mee te nemen waardoor ze maar één brood bij zich hadden in de boot. Jezus drukte hen op het hart: “Zie toe, pas op voor het zuurdesem van de farizeeën en het zuurdesem van Herodes!” Zij bleven onder elkaar overleggen dat ze geen broden hadden. Toen Jezus dat merkte, zei hij tegen hen: Waarom blijven jullie zeggen dat je geen broden hebt? Besef en begrijp je het nu nog niet? Is jullie hart nog zo verhard? Jullie hebben ogen, en je ziet niet? Jullie hebben oren, en je hoort niet? Herinneren jullie je niet dat ik de vijf broden heb gebroken voor vijfduizend mensen? Hoeveel korven vol resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Twaalf.” [Mc.6,41-44] “En toen ik de zeven broden brak voor vierduizend mensen, hoeveel manden met resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Zeven.” [Mc.8,5-9] Hij zei hen: “En je begrijpt het nóg niet …?”

Wat zijn de leerlingen toch hardleers! En dat moeten dan apostelen zijn!
Wat ben ík toch hardleers …
Jezus maar klinkklaar hen ten overvloede van brood voorzien, zowel het letterlijke brood als zijn woord en waarschuwingen voor het ‘zuurdesem van de farizeeën’, en zij maar blijven hangen in de praktische besogne van het feit dat ze maar één brood bij hebben.
“Begrijpen jullie het nóg niet …?” Je zou voor minder zuchten.
Hoe lang moet Jezus nog over míj zuchten? Hoe lang moet hij het mij nog inprenten? Hoe lang moet hij nog wachten op mij totdat ik openga en eindelijk – éindelijk – zie wat al te zien ís: dat G-d voorziet in al wat de mens nodig heeft! Dat heeft Jezus ons in zijn daad-werkelijke liefde komen tonen.
Gelukkig – hoe wonder toch – is Jezus ook méns genoeg om te weten dat ik tijd nodig heb om te groeien in dat vertrouwen. En ook al moet hij soms eens zuchten over mij – is dat mij wat meer Geest inblazen? – hij gaat toch met mij door … tot ik van leerling apostel, gezondene, word …

Mc.10,28-31 (1/03/2022)

Petrus ging daarop in [op Jezus’ uitspraken over de rijke jonge man] en zei tegen Jezus: “Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten en wíj zíjn je gevolgd …”
Jezus antwoordde: “Amen, ik zeg jullie: Er is niemand die zijn huis heeft losgelaten, of zijn broers of zussen, of zijn vader of moeder, of zijn vrouw en kinderen, of zijn akkers, omwille van mij en de bevrijdende boodschap [Euangelion], die niet, nu in deze tijd, honderdvoudig huizen ontvangt, en broers en zussen, en moeders en kinderen, en akkers – zij het mét vervolgingen – en in de nieuwe tijd het volle leven.
Maar vele eersten zullen laatsten zijn en de laatsten de eersten!”

En onze steeds ijverige Petrus denkt dat híj het begrepen heeft. Híj heeft toch maar alles losgelaten om Jezus te volgen! Jezus ontkent dat ook niet, maar hij wijst wel op enkele consequenties daarvan, die tegelijk krachtig en ontzettend zijn.
Nee, wie de weg van Jezus gaat en zijn eigen dingen loslaat, hoeft niet te vrezen voor een leeg en saai leven! Je zult absoluut – nu in deze tijd – een levenstaak hebben vol verantwoordelijkheid en uitdagingen op allerlei domeinen. Geen enkele vacature kan er nog maar aan tippen!
Maar omdat deze weg niet zomaar over een ‘taak’ gaat, maar over de liefde voor G-d en zijn mensen, kan Jezus niet anders dan eraan toevoegen – en hij is er heel eerlijk in, hij verzwijgt het niet: liefde brengt lijden met zich mee. Wie niet bereid is alle consequenties op zich te nemen van deze weg van liefde, kan zich geen volgeling noemen. Daad-werkelijke liefde, goddelijke goedheid, roept in ‘de wereld’ nu eenmaal weerstand op.
Zal ík nog alles loslaten? Er wacht mij een uiterst boeiend leven, maar …
We weten meteen waar mee bezig te zijn in de Vastentijd die morgen start!

Mc.16,9-15 (23/04/2022)

Toen Jezus in de vroegte van de eerste dag was opgestaan, verscheen hij het eerst aan Maria van Magdala, van wie hij zeven demonen had weggedreven. Ze ging het berichten aan wie met hem was en die nu treurden en weeklaagden. Toen zij hoorden dat hij leefde en door haar was gezien, vertrouwden zij het niet.
Maar hierna verscheen hij, in een andere vorm, wandelend, aan twee van hen die onderweg waren buiten de stad. Ook zij gingen het berichten aan de anderen, maar ook hen vertrouwden zij niet.
Wat later toonde hij zich aan de elf, terwijl ze aan tafel waren. Hij maakte hen een verwijt over hun gebrek aan vertrouwen en de verhardheid van hun hart, omdat ze geen vertrouwen hadden geschonken aan wie hem hadden gezien als de opgestane.
Jezus zei tegen hen [zijn leerlingen]: “Ga de hele wereld in en verkondig de bevrijdende boodschap aan de gehele schepping!”

De evangelist Marcus houdt de verschijningsverhalen bijzonder kort. Hij noemt zelf dat ze telkens “in een andere vorm” gebeurden. Die eerste verschijningen gebeuren níet aan de apostelen (de latere bisschoppen; de allereerste zelfs aan een vrouw) – meer nog, die geloven er niet veel van.
Het zien van de Lévende is nooit een spektakelverhaal en kan aan iedereen gebeuren. Vandaag is dat niet anders dan toen. Veel woorden zijn er niet voor nodig; een hart dat liefheeft des te meer. Maria van Magdala was zo iemand; ‘die twee onderweg (naar Emmaüs)’ waren na enig gekneed ook; de elf ook, maar die hadden nog meer tijd nodig om voorbij hun rationeel on-vertrouwen te geraken. Ze krégen ook die tijd.
Als ík mijn demonen heb laten verdrijven door Jezus,
waardoor alle plaats is gemaakt voor mijn liefde voor hem,
zal hij bij mij binnenstappen als dé Lévende
en zal ik léven – én leven geven “aan de gehele schepping!”