Verbonden Léven

Lc.11,14-26 (8/10/2021)

Eens dreef Jezus een demon uit die stom was. Toen de demon verdreven was, kon de stomme weer spreken. De omstaanders verwonderden zich daarover. Sommigen zeiden: “Het is door Beëlzebul, de heerser van de demonen, dat hij demonen kan uitdrijven!” Anderen – om hem op de proef te stellen – verlangden van hem een teken uit de hemel.
Maar hij wist welke gedachten bij hen leefden en zei daarom: “Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is, raakt verwoest; het ene huis valt op het andere. Als nu de tegenstander [satan] zelf innerlijk verdeeld is, hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? Want jullie zeggen dat ik door Beëlzebul demonen uitdrijf. En als ik ze door Beëlzebul uitdrijf, door wie drijven jullie zonen ze dan uit? Als jullie zo redeneren, zullen zij zelf jullie rechters zijn. Maar als ik door Gods kracht de demonen uitdrijf, dan heeft het koningschap van God jullie bereikt!
Wanneer een sterke goed bewapend zijn domein bewaakt, dan is wat hem lijkt toe te behoren in vrede. Maar zodra nu iemand komt die sterker is dan hij, overwint hij hem, ontneemt hem de wapenrusting waarop hij vertrouwde en geeft weg wat hij op hem heeft buitgemaakt.
Wie niet mét mij is, is tegen mij, en wie niet met mij bijeenbrengt, die verstrooit.

Telkens wanneer een nog niet gereinigde geest uit iemand weggaat, dwaalt hij door dorre plaatsen op zoek naar rust. Omdat hij die niet vindt, zegt hij: “Ik ga terug naar mijn huis, vanwaar ik ben weggegaan.” Wanneer hij er terugkomt en hij vindt het schoongeveegd en [leeg, kil] ordentelijk, dan trekt hij andere geesten met zich mee, wel zeven, nog slechter dan hijzelf. Eens binnen, vestigen ze zich daar. Zo is het voor die mens aan het eind nog erger dan van tevoren.”

De demonen … daar zijn ze weer!
Natuurlijk zijn er ze er weer. Die komen altijd terug (ook als ik ze andere namen geef, of denk dat ik er een ‘wetenschappelijke verklaring’ voor heb). Ze zijn immers van mezelf! Herlees nog maar even aandachtig het laatste deel van dit stukje Evangelie. Zolang ik ze alleen maar ‘buiten stuur’ – doe alsof ze niet van mezelf zijn, of ze camoufleer of onderdruk – zullen ze op de een of andere nieuwe manier wel weer de kop op steken. (En ja, vaak nog erger dan van tevoren, ga dat maar even na.)
Alleen als ik mijn demonen durf onderwerpen aan een kracht die zoveel groter is, zullen ze ‘gereinigd’ worden, heel-gemaakt: ze vinden hun juiste plaats in mijn leven. Als ik echter geen vertrouwen stel in Jezus en zijn kracht maar een beetje minimaliseer of ‘demoniseer’, dan lever ik mezelf over aan die terneerdrukkende krachten.
Als ik mij – éindelijk – láát helen, zal mijn stomheid verstommen en zal ik spreken, jubelen van Gods grote daden!