Verbonden Léven

Psalmen4

Psalm 104

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 104

Zegen de Hèer, mijn zíel!
Heer, mijn God, hoe gróot ben Jìj,
met glorie en lúister geklèed,
met een mantel van lícht omhùld.

Als een tentdoek spàn Jij de hémel uit;
Je gaat op de vléugels van de wìnd.
De winden máak Jij tot bòden,
vlammend vúur tot je dìenaren.

Jij vestte de àarde op haar fundaménten:
nóoit zal zij wànkelen.
De oerzee bedékte haar als een klèed,
maar jouw stem weerklónk – hij vluchtte wèg.

Bergen verrezen, dàlen diepten zich úit,
al naar de plaats die Jíj hen tòewees.
Jij bepaalde hun grens, níet te overschrìjden;
nooit meer zullen zij de áarde nog overdèkken.

Je zendt de brònnen uit door de béken,
ze strómen tussen de bèrgen,
ze drenken alle díeren op het vèld,
wilde ezels léssen er hun dòrst.

Vogels bòuwen er hun nésten,
tussen het gebláderte zìngen ze.
Vanuit jouw hóogte drenk Jij ook de bèrgen,
de aarde verzadigend met de vrúcht van je wèrk.

Gras laat Jij gròeien voor het vée
en gewassen, ten díenste van de mènsen,
die bróod voortbrengen om hen te stèrken
en wíjn die hun hart verhèugt.

Jouw bòmen verzádigen zich,
de óoievaars vinden er hun thùis;
de bérgtoppen zijn voor de stèenbokken,
de rótsholen voor de klìpdassen.

Jij hebt de màan gemaakt voor de tíjden,
de zón weet wanneer ze ònder moet gaan.
Je spreidt het dúister, dan wordt het nàcht
– tijd voor de zwérvende wòuddieren.

Jonge leeuwen brùllen om próoi:
ze vrágen hun vòedsel aan Jou!
Bij zonsopgang trekken zíj zich terùg;
terwijl de méns aan het werk gaat tot de àvond.

Hoe talrijk zijn jouw wèrken van wíjsheid, Heer.
– Zie, hoe gróots de zee zich ùitstrekt!
En állen zien naar Jou ùit,
Jij opent je hánd en zij worden verzàdigd.

Verberg Jij je Gelaat, zij zìjn verschríkt,
neem Jij hun adem terug, zij keren terúg tot stòf.
Zend Jij jouw Adem, zij wórden herschàpen
en Je verníeuwt het gelaat van de àarde.

Moge jouw lùister, Heer, tot áltijd zijn,
moge Jij je verhéugen in jouw wèrken.
Jij kijkt naar de áarde – en zij sìddert;
Je raakt de bérgen aan – en zij bèven.

Voor Jou, mijn God, wil ik zingen mijn lèven láng.
Moge mijn líed Jou àangenaam zijn,
zoals ik mijn vréugde vind in Jòu.
Zegen de Héer, mijn zìel!

 

 

 

(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)

 

Psalm 104 – aanzet

“Zegen de Heer, mijn ziel!” Deze woorden omvatten niet alleen deze Psalm (v.1 & 35), maar ook de ‘vorige’ (nl. Psalm 103, zie oktober 2021). Samen vormen ze een soort duo die werkelijk de totaliteit van alles aan G-d toeschrijft. In Ps.103 gaat het dan vooral over ‘G-ds volk’, in Ps.104 duidelijk over de schepping. Onze voorliggende Psalm is, samen met Ps.8, 19, 29 en 148, een uitdrukkelijke scheppingshymne. In Psalm 104 is het zelfs zo expliciet en uitgewerkt dat het onweerstaanbaar ook dé scheppingshymne oproept, namelijk het eerste scheppings-verhaal, Gen.1,1 – 2,4a. Als je tijd en zin hebt leg je ze maar eens naast elkaar en zie dan hoe ze bijna parallel verlopen.
(Dat maakt dat we het ontstaan van deze Psalm wellicht ook in dezelfde tijdsperiode moeten situeren, en dus wellicht tijdens of kort na de ballingschap, toen het JHWH-geloof zich verdiepte en verbreedde, vaak in contrast met religies van de volkeren waartussen ze leefden. Het zou ons hier te ver voeren om die vergelijking te maken, maar daarin wordt duidelijk dat de Israëlieten een heel positieve kijk op de schepping hadden. Die was niet hun ‘vijand’ (natuurgeweld). Dat konden zij omdat ze hun vertrouwen stelden op G-d “die alles op zijn plaats zet” (herinner je je nog? Ps.94,1 & 23). Hier wordt dat niet in die woorden genoemd, maar het wordt wel stuk voor stuk aangewezen.)
Een scheppingshymne dus. Ik mag vermoeden dat velen van jullie die graag zullen bidden; ook dat die onder kritische tijdsgenoten nog wel gesmaakt zou kunnen worden. En dat is altijd zo geweest. Van in de ‘aanvang’ (de ‘tweede-tempel-liturgie’ en als afspiegeling de gebedsdiensten in alle synagogen van het Joodse land, dus ook in Nazareth en Kafarnaum, waar Jezus woonde) en verder in de Christelijke getijdenliturgie (ook in de latere splitsingen tussen Orthodox, Rooms-Katholiek en Protestants) werd deze Psalm graag gebeden op feestdagen van vernieuwing en in de ochtend, die telkens een ‘vernieuwing in het klein’ is.
Schepping in Bijbelse zin is nooit een ‘ooit-eens-kwestie’, maar een permanent actueel gebeuren waarin ook ikzelf betrokken ben. Schepping en herschepping gebeurt ook aan mij, hier en nu. De Psalm wil dus een sterke oproep zijn ons in díe beweging te laten meenemen: vernieuw ook mij, mijn G-d, net zoals Je al je schepselen telkens opnieuw adem van leven geeft!
Een scheppingshymne dus, een lofzang op de schoonheid en de wonderlijke variatie van al wat bestaat (en waar ik dus deel mag van uitmaken). Tot zo ver zullen velen nog kunnen meegaan met deze Psalm. Maar er staat meer, in deze Psalm en in ons scheppingsgeloof. Éigenlijk, als je eerlijk leest, is Psalm 104 géén lofzang op de schepping, maar een lofzang op … de Schepper! Alle natuurfenomenen worden er teruggevoerd tot hun Oorsprong, tot de ‘Hand’ die dit alles gáf. Niet dat de Joden hiermee een studieboek over kosmologie schreven – dat was hun bekommernis niet; wél wilden ze “alles op zijn plaats” zien en G-d als Schenker van dit alles loven en eren. Meer nog, ze wilden niet alleen hem loven en eren als iets ‘van buitenaf’, maar opgenomen worden ín dat liefdevolle scheppingsgebeuren.
Doorheen de spiritualiteitsgeschiedenis is dat een thema dat bijna als een rode draad terugkeert – en waardoor ook wijzelf ons zouden kunnen laten door inspireren. De natuur kan mij in een verwonderende staat brengen, maar dat doet ze ten diepste als ik van de schepping ‘doorstoot’ naar de Schepper en mij op die manier laat opnemen in G-ds liefdesgave. (Met de Vasten breekt ook de lente weer door. Misschien een ‘uitgelezen’ tijd om dat te her-ontdekken?!)
Joannes van het Kruis (1542-1591) – wellicht één van de grootste mystici die het Christendom heeft voortgebracht – schrijft daar een prachtig gedicht over, zijn ‘Geestelijk Hooglied’. Het is veel te lang om helemaal te citeren (40 strofen – hij vloeide duidelijk over van onzegbare woorden!), maar hier 5 cruciale strofen wat ons thema betreft:

(de G-dzoekende mens)
3. Al zoekend naar mijn liefde
ga ik de bergen op en langs de oevers;
ik wil geen bloemen plukken,
geen wilde dieren duchten;
geen sterke burcht of grens kan mij weerhouden.

4. O bossen en struwelen,
geplant hier door de hand van de Beminde,
o welig groene weide,
bezaaid met bonte bloemen,
zeg mij, is Hij door u voorbij gekomen?

(antwoord van de schepselen)
5. Bevalligheid verspreidend
in duizendvoud, sneld’Hij door deze dreven,
en gaandeweg ze aanziende,
alleen al door zijn aanblik
liet Hij ze achter zich, bekleed met schoonheid.

(de G-dzoekende mens)
6. Ach, wie kan mij genezen?
Wil U eindelijk gewonnen geven,
en mij ook niet meer zenden
van nu af aan uw boden,
toch niet in staat mij, wat ik wens, te zeggen.

7. En al wie zich hier ophoudt,
verhaalt mij van uw lieflijks, duizendvoudig.
Ze slaan mij nieuwe wonden,
zodat ik mij voel sterven
aan een ik weet niet wat, waarvan zij staamlen.