Verbonden Léven

Lc.11,1-13 (24/07/2022)

Eens was Jezus ergens aan het bidden. Toen hij opgehouden was, vroeg een van zijn leerlingen: “Heer, leer ons bidden, zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
Hij zei hen: “Telkens wanneer jullie bidden, zeg dan:
Vader,
laat geheiligd worden jouw naam,
laat komen jouw koninkrijk.
Geef elke dag weer
ons brood voor de komende dag,
en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
– zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
en laat ons niet ingaan op beproeving.”

En Jezus ging verder.
“Stel, je hebt een vriend
en midden in de nacht ga je naar hem toe en vraagt:
“Vriend, leen mij drie broden,
want een andere vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen
en ik heb niets om hem voor te zetten.”
Zou die dan van binnenuit antwoorden:
“Doe mij die moeite niet aan!
De deur is al gesloten
en mijn kinderen en ik zijn al in bed,
ik kan niet opstaan om ze je te geven.”?
Ik zeg jullie:
Zelfs al zou hij niet opstaan en het hem geven
omdat het zijn vriend is,
dan nog zou de onbeschaamdheid hem oproepen
en zal hij hem geven zoveel als hij nodig heeft.
Ik druk jullie op je hart:
Vraag en je zult krijgen,
zoek en je zult vinden,
klop en er zal je worden opengedaan.
Want iedere vragende ontvangt,
iedere zoekende vindt,
voor iedere kloppende zal er opengedaan worden!
Welke vader onder jullie zal,
als je zoon om brood vraagt,
hem een steen geven?
Als hij om vis vraagt,
geef je hem toch geen slang?
Als hij om een ei vraagt,
geef je hem toch geen schorpioen?
Als jullie dan – ook al zijn jullie slecht –
goede gaven weet te geven aan jullie kinderen,
hoeveel te meer zal de hemelse Vader
heilige Geest geven
aan wie hem daarom vragen?!”

Omdat het zondag is, springen we van Matteüs even over naar het Lucasevangelie. Maar toch komen we weer in een vergelijking terecht. Jezus gebruikt ze veel – open ik even zovele keren mijn oren en mijn hart?
In die wereld ‘in het verlengde van G-d’ mag er blijkbaar ferm aangeklopt worden! Ik aan G-d’s oor – en hij aan het mijne? Genegenheid en waarachtige betrokkenheid opent immers deuren.
We mogen echter niet uit het oog verliezen dat Jezus deze gelijkenis niet zomaar voor om het even wat gebruikt, maar in de context van bidden. Wie ín die liefdesrelatie met G-d gaat staan, díe mag alles vragen en voor díe zal de deur altijd open gaan. Als ik zelf ‘buiten’ blijf staan, hoe kan G-d dan ‘binnen’ komen? Als ik geen daad-werkelijke verbinding met Jezus aanga, hoe kan hij dan een rol spelen in mijn leven? Aan je geliefde kun je toch meer vragen dan aan zomaar iemand?!
Bid dus … in zijn Geest …

Lc.2,22-(31-)40  (2/02/2024) 

22    Toen de dagen van hun reiniging vervuld waren
       [40 dagen na de geboorte],
       brachten zij hem naar Jeruzalem
       – volgens de wet van Mozes [Lev.12,1-8]
       om hem voor te stellen aan de Heer.
23    – Zoals geschreven staat in de wet van de Heer [Ex.13,2-15]:

       Al het eerstgeborene van het mannelijk geslacht
       aan de Heer worden toegewijd. –

24    en om – volgens de wet van de Heer –
       de offerande te brengen:
       een koppel tortels of twee jonge duiven.
       [= zoals voor armen was bepaald]
25     Kijk!
       In Jeruzalem woonde iemand die Simeon heette.
       Hij was een rechtvaardige en een toegewijd gelovige man
       die uitzag naar de vervulling voor Israël [de messias]
       en de heilige Geest was met hem.
26    Het was hem door de heilige Geest geopenbaard
       dat hij niet zou sterven
       voor hij de gezalfde[christos/messiah] van de Heer
       zou hebben gezien.
27    In die geest kwam hij naar de tempel
       en toen zijn ouders de boreling Jezus binnenbrachten
       om de gewoonten van de wet aan hem te voltrekken,
28    ontving ook hij het in zijn armen.
       Hij loofde God en zei:
29    “Nu maak jij je dienaar vrij, in vrede, meester
       – volgens jouw woord.
30    Want mijn ogen hebben jouw bevrijding [soteria] gezien
31    die jij bereid hebt voor alle volken:
32    een licht, tot verlichting van de volken
       en tot heerlijkheid van jouw volk Israël.”
33    Zijn vader en moeder stonden verwonderd
       over wat er van hem werd gezegd.
34    Simeon zegende hen
       en zei tegen Maria:
       “Kijk! Deze ligt hier
       tot val en opstanding van velen
       en tot teken dat weersproken wordt,
35    zodat de innerlijke overwegingen van velen
       aan het licht zullen komen.
       – En ook je eigen ziel
       zal door een zwaard worden doorboord.”
36    Er was ook een profetes: Hanna,
       dochter van Fanuël, van de stam van Aser.
       Ze was hoogbejaard:
       na haar meisjesjaren had ze zeven jaar met haar man geleefd.
37    Nu was ze een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar.
       Nooit ging ze weg van de tempel
       en ze diende de Heer nacht en dacht
       met vasten en gebed.
38    Juist op dat moment kwam zij er bij staan.
       Antwoordend, loofde zij God
       en sprak over hem
       tot al wie uitzag naar de verlossing van Jeruzalem.
39    Toen ze alles volgens de wet van de Heer hadden volbracht,
       keerden ze terug naar Galilea,
       naar hun stad, Nazaret.
40    Het kindje groeide op en werd gesterkt,
       het werd vervuld van wijsheid
       en de genade van God was met hem.

We staan even stil bij die eenvoudige, maar boeiende figuur van Simeon. zijn gebed – bekend in z’n Latijnse woorden ‘Nunc dimittis’ – wordt in de getijden elke avond bij de dagsluiting gebeden. Het is een gebed van overgave, maar geen overgave in het ijle, maar in een dankbare vervulling.
We kunnen nu denken dat dat voor hem makkelijk was. Als je een mooie leeftijd bereikt en de vervulling van je leven onder ogen mag zien, dan lijkt het niet zo moeilijk om dankbaar te zijn. Maar dan vergeten we dat dit mooie orgelpunt er maar komt na een heel leven.
Die ‘vervulling’ aan het eind ‘zag’ hij in een kleine baby. Daar was dus eigenlijk niet zoveel te zien! Maar hij had léren kijken. Hij had zich in zijn leven láten vervullen door de Geest en hij had zich láten drijven door die Geest. Het is dan pas – doorheen dat levenslange groeiproces – dat hij kan zeggen: nu is alles Go(e)d, nu ‘zie’ ik G-ds Heil.

Misschien kunnen wij samen met hem bidden …
(met een voor de gelegenheid wat poëtischer vertaling:)

Nu maak Jij vrij je dienaar, Heer,
jouw Woord getrouw geef Jij hem vrede.
Nu mogen mijn ogen aanschouwen
het Heil dat Jij hebt bereid voor jouw mensen,
het Licht dat heel jouw volk doet stralen.

Lc. 8,4-15 (18/09/2021)

Mensen uit allerlei steden kwam op hem af, zodat zich een grote menigte verzamelde. Hij vertelde hen een gelijkenis:
Een zaaier ging uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een deel op de weg. Het werd vertrapt en de vogels aten het op. Een ander deel viel op rotsige grond. Toen het begon te groeien verdorde het omdat het onvoldoende water had. Weer een ander deel viel tussen de dorens. Die groeiden mee op en verstikten het opkomende graan. Maar een deel viel in goede aarde en toen het volgroeid was bracht het buitengewoon veel vrucht voort.
Hierna riep Jezus uit: “Wie oren heeft om te horen, laat hij luisteren!”
Zijn leerlingen vroegen hem nu: “Wat bedoelt deze gelijkenis?”
Hij antwoordde: “Jullie, die leerling willen zijn, is het gegeven de verborgenheden van het koninkrijk van God te leren kennen. Tot de anderen spreek ik in gelijkenissen omdat zij ziende niet zien en horende niet verstaan.
Dit bedoelt nu deze gelijkenis: Het zaad is het woord van God. Die langs de weg zijn zij die het horen. Maar dan komt de tweedrachtzaaier en neemt het woord weg uit hun hart, zodat ze niet tot innerlijk vertrouwen zouden komen en behoed worden. Die op rotsige grond zijn zij die, wanneer zij het horen, het woord met vreugde ontvangen, maar geen wortel hebben. Voor een tijdje staan ze in dat vertrouwen, maar in een tijd van beproeving, nemen zij er afstand van. Die tussen de dorens vallen zijn zij die het horen, maar gaandeweg verstrikt raken in de zorgen of de rijkdom en genietingen van het leven en daardoor niet voldragen raken. Die in goede aarde vallen zijn zij die het woord horen en het behouden in een goed hart en daardoor duurzaam vrucht dragen.”

Er is blijkbaar een verschil tussen zij die leerling willen zijn, en zij die op hem afkomen om te horen. Aan elk van hen wordt de gelijkenis verteld, maar het koninkrijk van God leren kennen, is alleen gegeven aan hen die leerling willen zijn: “Wie oren heeft om te horen, laat hij luisteren!” Horen alleen is dus niet voldoende er moet ook geluisterd worden en dat kan op verschillende manieren.
Je kan luisteren met je oren, dan hoor je een verhaaltje maar denkt er waarschijnlijk het jouwe van. Je kan ook luisteren met je verstand, dan ga je het ganse verhaal rationeel ontleden en openleggen. Ten slotte kan je ook luisteren met je hart, open, ontvankelijk en gericht op G-d. Het is dit ‘luisteren met het hart’ dat niet aan iedereen gegund is, alleen aan wie leerling wil zijn. Al luisterend wordt voor hen een tipje van de sluier opgelicht. Het geheimenis van een G-d die zich eindeloos uitstrooit, meedeelt, aanbiedt, wordt stap voor stap ontsloten. Een G-d die niet op zoek gaat naar vruchtbare grond maar onvoorwaardelijk geeft en doet leven, vol vertrouwen en vruchtbaar.

Lc.8,16-18 (20/09/2021)

Niemand die een lamp aansteekt, bedekt haar of zet haar onder een bed,
maar hij plaatst haar op een staander, zodat al wie binnenkomt het licht ziet.
Want niets is verborgen dat niet zichtbaar zal worden;
niets is geheim dat niet bekend en openbaar zal worden.
Kijk dus uit hoe jullie luisteren!
Want wie [de houding van de leerling] heeft,
hem zal [de kennis van Gods koninkrijk] gegeven worden.
En wie niet [de houding van de leerling] heeft,
hem zal zelfs nog ontnomen worden
wat hij dacht [aan kennis over Gods koninkrijk] te hebben.

Jezus volgen, dat kan blijkbaar niet in het verborgene: je zet een lamp toch niet zomaar willekeurig ergens neer en al zeker niet daar waar je ze niet ziet. Je zet ze op die plek waar ze het duister verdrijft en waar ze de ruimte (van leven) verlicht.
Dat klinkt heel logisch met ander woorden: Laat het koningschap nu maar oplichten.
Kijk dus uit! Zie, hoor en voel hoeveel go(e)d er gebeurt tussen mensen, in relaties.
Let, op wat je hoort.
Let, op de manier waarop je luistert,
Laat je eigen beperkte menselijke logica los. Laat los dat wat je hebt, en treedt binnen in de goddelijke logica.
Zo zal wat je hebt intenser worden en zichtbaar. Het zal jou doen leven en leven geven aan anderen

Lc.9,1-6 (22/09/2021)

Nu riep hij zijn twaalf leerlingen bijeen en gaf hen de kracht en de bevoegdheid over alle demonen en om ziekten te genezen. Hij zond hen uit om het koninkrijk van God te verkondigen en om zieken te helen. Hij zei tegen hen:
“Neem niets mee op de weg: geen stok, geen reistas, geen brood, geen geld, geen twee stel kleren.
In welk huis je ook onderdak krijgt, verblijf daar tot je weer verder gaat. En overal waar ze jullie niet ontvangen, ga weg uit die stad en schud ook het stof van je voeten, als getuigenis tegen hen.”
Ze gingen op weg door de dorpen terwijl ze het Goede Nieuws verkondigden en overal zieken heelden.

Akkoord dat wij die dit commentaar lezen en proberen ter harte te nemen, ons ‘leerlingen van Jezus’ zouden willen (en mogen) noemen?
Wel dan, wij hébben “de kracht en de bevoegdheid over demonen en om ziekten te genezen”! Jezus reikt ons die aan en maakt die – als zíjn kracht – werkzaam in ons!
Waarschijnlijk wimpelen wij dat meestal af als ‘iets uit de oude tijd, toen ze nog niet beter wisten’. In ons commentaar op Lc.4,31-37 hadden we het er al over hoe ‘demonen’ ook vandaag aan het werk zijn, en hoe wij als Christen net geroepen én uitgerust zijn om mede-mensen daarvan te bevrijden.
Doen wij daar iets mee? Zullen we daar vandaag iets mee doen? Zullen wij dat ‘Goede Nieuws’, die bevrijdende boodschap, brengen onder de mensen – in zijn naam?
Dat dat kán, staat hier te lezen. Dat dat niet altijd gemakkelijk zal zijn óók. Én dat het een grote onthechting vraagt. Het zijn niet onze eigen krachten die dit zullen bewerken, maar enkel onze verbinding met de Kracht van onze Leer-Meester.

Lc. 9,7-9 (23/09/2021)

Alles wat er door Jezus gebeurde kwam nu ter ore aan de tetrarch Herodes. Hij raakte hevig verontrust omdat door sommigen gezegd werd dat Johannes [de doper] was opgestaan uit de doden. Sommigen zeiden dat Elia [de profeet die zou terugkeren] verschenen was, anderen dat een van de vroegere profeten was opgestaan.
Maar Herodes zei: “Johannes heb ik onthoofd. Wie is dat dan over wie ik zulke dingen hoor?” En hij zocht naar een mogelijkheid om hem te zien.

Wat dreef Herodes om Jezus te zien te krijgen?
Was het een geboeid zijn door zijn figuur en zijn boodschap? Dat zal het ten dele ook wel geweest zijn. Dat kunnen we vermoeden uit die andere passage waar hij steeds in tweestrijd verkeerde als hij naar Johannes de doper luisterde.
Maar hier horen we vooral hoe het angst is die hem drijft. Hij wil zo graag alles onder controle houden. Hij wou immers op een goed blaadje staan bij de Romeinen, van wie hij eigenlijk alleen maar een vazal was. In wat hij over Jezus hoort, vreest hij de greep kwijt te raken – en daarmee ook zijn gezag (lees: macht).
Maar angst en vertrouwen staan nu eenmaal lijnrecht tegenover elkaar. Je leven durven bouwen op wat je ‘die vreemde man uit Nazaret’ hoort zeggen, vraagt een open vertrouwen. Angst kan dat alleen maar belemmeren.
En ik? Als ik eerlijk naar mezelf kijk: waar schuilt dan angst? Waar zou ík ‘controle moeten durven loslaten’? Waar zou ík ‘op een goed blaadje staan’ moeten durven loslaten?
Zal ik zoeken naar mogelijkheden om Jezus te zien – écht?