Verbonden Léven

Mt.18,21 – 19,1 (12/08/2021)

Petrus kwam naar Jezus en vroeg: “Heer, hoe vaak mag iemand tegen mij zondigen om hem nog te vergeven? Tot zeven maal?” [volgens de Thora: drie of vier maal] Jezus antwoordde hem: “Niet tot zeven maal, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven maal!”
Zo is het koningschap van de hemelen te vergelijken met een koning die vereffening wilde vragen van zijn dienaren. Toen hij begon werd iemand bij hem gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was. [= 10.000 x 6.000 daglonen] Omdat hij niets had om te betalen, beval de heer dat hij, met zijn vrouw, kinderen en al wat hij had, verkocht zouden worden. Nu viel de dienaar voor hem op zijn knieën en smeekte: “Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.” De heer werd ten diepste bewogen, liet de dienaar vrij en schold hem het geleende kwijt.
Maar toen die dienaar naar buiten ging, kwam hij een mede-dienaar tegen die hem honderd denariën schuldig was. [= 100 daglonen] Hij greep hem bij de keel: “Betaal wat je me schuldig bent!” De mede-dienaar viel hem aan de voeten en smeekte: “Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.” Maar hij weigerde. Integendeel, hij wierp hem in de gevangenis totdat hij het verschuldigde betaald zou hebben.
Andere mede-dienaars zagen dit gebeuren en waren zo diep geschokt dat ze het gebeuren aan hun heer gingen melden. Toen riep de heer hem bij zich en zei hem: “Inrotte dienaar, heel die schuld heb ik jou kwijtgescholden omdat je mij dat gesmeekt hebt. Moest je je dan ook niet ontfermen over die mede-dienaar, zoals ik me ontfermd heb over jou?”
En vertoornd leverde de heer hem over aan de folteraars totdat hij het hele verschuldigde betaald zou hebben. Zo zal ook mijn hemelse Vader met jullie doen als je niet van harte je mede-mens vergeeft.”
Toen Jezus deze woorden had beëindigd, vertrok hij uit Galilea en kwam in het gebied van Judea aan de overkant van de Jordaan.

Opnieuw gaat het over vergeving! Als je zou gaan tellen hoe vaak het Evangelie het daarover heeft, zou je zeker aan een hoog aantal komen. Het moet voor Jezus echt wel belangrijk zijn geweest. Het zou dus ook voor Christenen vandaag belangrijk moeten zijn! Is dat aan ons te zien? Zijn wij mensen die vergeven en vergeving bewerken?
Menselijk gezien ligt dat zeer lastig. Wrok, wraak en vergelding liggen makkelijker in onze natuur. Maar juist daarom uiteraard dat Jezus er zo vaak moet op terugkomen. Hij brengt ons echt wel meer dan enkele ‘mooi-menselijke waarden’; hij brengt ons iets Goddelijks, iets dat wij nooit zomaar uit onszelf zouden kunnen bewerken.
Het helpt – het zet ons op de ‘rechte’, de ‘Go(e)de’ weg – als wij er durven naar kijken hoeveel er aan óns vergeven wordt. Dat is zelfs ook al zo onder mensen (wat mijn omgeving allemaal van mij moet verdragen!); dat is des te sterker nog van G-d uit! Wat geef ik hem uit dank voor mijn leven? Dat is meestal nogal pover – wat hem ongetwijfeld verdriet moet doen. Wat geeft hij mij voor mijn ondank? Nog groter liefde!

Mt.16,13-19 (22/02/2022)

Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël]. Hij vroeg aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?”
Ze antwoordden: “Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
Nu zei hij tegen hen: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
Simon Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah], de zoon van de levende God!”
Jezus zei nu tegen hem: “Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona], want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou, maar mijn Vader in de hemelen. En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent, en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn. En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen. Wat je zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat je zult vrij maken op de aarde, zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”

Wie is die Petrus eigenlijk? Uit de evangelies krijg ik de indruk dat hij een spontaan (beetje rebels) karakter had. Een doodgewone man met z’n fouten – net als wij. Hij kijkt z’n klein-menselijkheid in de ogen en komt tot inzicht. Hij durft het aan zich te laten leiden door Jezus. Hij geeft zich aan hem over in alle bescheidenheid en liefde. Het is overduidelijk, hij heeft zielsveel van Jezus gehouden. Het moet dan ook een ontroerend moment geweest zijn daar in Caesarea. Jezus en Petrus tegenover elkaar, elkaar aankijkend met de ogen van G-d, en dan spreken ze elkaar aan met de naam die hen door G-d werd ingegeven. Jezus wordt Christus, Simon Petrus (rots). Een nieuwe naam met een levensopdracht: rots zijn voor zijn Gemeenschap, voor de Kerk.
Zalig toch, gezonden worden om werk te maken van een Kerk die het aandurft om kwetsbaar te zijn en de eigen klein-menselijkheid in de ogen durft te kijken. Meebouwen aan een Kerk die juist daar te vinden is, bij de gewonde mens en die haar eigen wonden, haar eigen klein-menselijkheid niet verloochent. Het is een goddelijke opdracht.

 

Mt.19,3-12 (13/08/2021)

Er kwamen farizeeën naar hem om hem te testen en ze vroegen: “Is het een man geoorloofd zijn vrouw weg te sturen om elke reden?” Hij antwoordde hun: “Hebben jullie niet gelezen dat de schepper vanaf de oorsprong hen mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt? [Gen.1,27] Hij zegt: Hierom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich binden aan zijn vrouw [Gen.2,24] en deze twee zullen één lichaam worden, zodat zij niet meer twee, maar één zijn. Wat God dus heeft samengebracht, moet een mens niet scheiden.”
Ze vroegen hem nu: “Waarom heeft Mozes dan opgedragen een scheidingsakte te geven en haar weg te sturen?” [Deut.24,1]
Hij zei: “Omwille van de verhardheid van jullie hart [sklèrokardian] heeft Mozes toegestaan je vrouw weg te sturen. In oorsprong was dit echter niet zo.
Ik zeg jullie echter: Wie zijn vrouw wegstuurt en een ander huwt, begaat overspel – behalve om reden van hoererij – en wie de weggezondene huwt, begaat overspel.”
Zijn leerlingen zeiden hem nu: “Als het zo staat met man en vrouw, kun je beter niet trouwen!” Maar hij zei hen: “Niet iedereen kan deze woorden plaatsen, maar wel wie het gegeven is.
Er zijn mensen die niet kunnen trouwen, omdat ze zo geboren zijn, en er zijn er die niet kunnen trouwen omdat ze door mensen tot een huwelijk niet in staat zijn gemaakt. Maar er zijn ook mensen die zelf van een huwelijk afzien omwille van het koningschap der hemelen. Wie dit een plaats kan geven, moet dit een plaats geven.

Christenen hebben het huwelijk altijd hoog in het vaandel gehouden, ook – of juist – tegen de gangbare gewoonten in: onder de Joden was er blijkbaar wel enige marge; in het degenererende Rome des te meer. Dat lag duidelijk in de lijn van Jezus’ boodschap over ‘het koningschap der hemelen’.
Niet dat Jezus het – vaak gescleroseerde – hart van de mens niet kende! De innerlijke gesteltenis van mensen beroerde hem zo ‘tot in zijn ingewanden’ dat barmhartigheid steeds zijn houding was wanneer hij klein(e)mense(lijkhede)n ontmoette.
Maar waar het over de eigenlijke betekenis en waarde gaat, gaat Jezus voor deze huwelijkszaken, net zoals voor andere (zie de Bergrede) naar de radix, de wortel, en spreekt hij dus ‘radicaal’: het Verbond tussen man en vrouw is een ‘heilig teken’ (= sacra mentum) van de Ene.
Zó hoog schat hij het huwelijk zelfs in, dat het een heel bijzonder teken van ‘het koningschap der hemelen’ kan worden, van dit huwelijk af te zien; níet omdat het te moeilijk zou zijn of je er niet bekwaam toe bent, maar puur omwille van G-d.

Mt.19,16-22 (16/08/2021)

Kijk! Er kwam iemand naar hem toe die vroeg: “Goede meester, wat voor goeds moet ik doen om het volle leven te hebben?”
Maar Jezus zei hem: “Wat noem je mij goed? – niemand is goed behalve één: God. Maar als het je bedoeling is het volle leven binnen te gaan, neem dan de wijzingen in acht.”
Hij vroeg hem: “Welke?”
Jezus zei: “Je zult niet doden, je zult geen overspel begaan, je zult niet stelen, je zult niet vals getuigen, eer je vader en je moeder, en heb de mens naast je daad-werkelijk lief als jezelf.”
De jongeman [adolescent] zei hem: “Al deze dingen heb ik in acht genomen van zodra ik ze leerde kennen. Waarin schiet ik nog tekort?”
Jezus zei hem: “Als het je bedoeling is het doel te bereiken: ga, verkoop wat je hebt en geef het aan wie tekort heeft. Zo zul je een schat hebben in de hemelen, en kom dan: volg mij!”
Toen de jongeman dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg – hij had veel bezittingen …

In eerste instantie lijkt het alsof het volle leven, zowel voor de jonge man als voor Jezus, een zaak is van in acht neming van enkele wijzingen (checklist afvinken). Maar de jonge man mist iets. Hij heeft al heel zijn leven die wijzingen in acht genomen en toch brengen ze hem niet naar het volle leven … Zou er meer zijn? Ja, zegt Jezus: “Als het je bedoeling is het doel te bereiken: ga, verkoop wat je hebt en geef het aan wie tekort heeft … Kom daarna terug en volg mij.”
Dit antwoord is radicaal. Het vergt moed om al je bezittingen te verkopen. Het is nog straffer. Het gaat niet louter over bezit maar over een levensvisie: wie veel heeft, kijkt immers met het perspectief van een rijke naar de wereld. En dat perspectief bepaalt je gerichtheid en bepaalt dus ook op welke manier jij je naaste denkt lief te moeten hebben.
Wil je iets van het volle leven begrijpen, zegt Jezus, dan zul je eerst de ervaring van de armen moeten delen, je moet alles loslaten, ook je hele systeem van waarden en normen. Pas dan, als je dat gedaan hebt, zal je vrij zijn om een ander perspectief aan te nemen.
Een perspectiefwissel om u tegen te zeggen … voor de jonge man lijkt het een stapje te ver … en voor ons?

Mt.19,23-30 (17/08/2021)

En tegen zijn leerlingen zei Jezus: “Amen, ik zeg jullie: Voor wie rijk is [aan … kan divers ingevuld worden], is het moeilijk het koningschap der hemelen binnen te gaan. En opnieuw zeg ik jullie: Makkelijker is het voor een kameel door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het koningschap der hemelen binnen te gaan.”
Toen ze dit hoorden, stonden zijn leerlingen zeer versteld: “Wie kan dan nog bevrijd worden?” Maar Jezus keek hen aan [met dezelfde blik als naar de adolescent (Mc.10,21)] en zei: “Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk!” [Gen.18,14]
Petrus ging daarop in en zei tegen Jezus: “Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten en wíj zijn je gevolgd. Wat zal er dan voor ons zijn?”
Jezus antwoordde aan allen: “Amen, ik zeg jullie: Jullie die mij gevolgd zijn, bij het opnieuw geboren worden, wanneer de mensenzoon zal zitten op zijn troon van heerlijkheid, zullen ook zitten op twaalf tronen, oordelend over de twaalf stammen van Israël.
En ieder die zijn huis heeft losgelaten, of zijn broers of zussen, of zijn vader of moeder, of zijn vrouw of kinderen, of zijn akkers, omwille van mijn naam, zal honderdvoudig ontvangen en het volle leven erven.
Maar vele eersten zullen laatsten zijn en de laatsten eersten!”

Een jongeman die eigenmachtig, door eigen inspanningen het volle leven wil bekomen, komt naar Jezus toe. Ontgoocheld vertrekt hij weer als hij moet vaststellen dat het niet zal lukken omdat bezit hem meer ‘in bezit’ heeft dan hij gedacht had. Dan maar geen vol leven.
Dat is wat vooraf ging. (zie gisteren, 16 aug.)
Wanneer nu Jezus aan zijn leerlingen duidelijk maakt dat dit voor elke rijke zo zal zijn, stijgt bij hen de verontwaardiging. Welke mens kan dan nog het doel, het volle leven, bereiken?
Misschien is het juist dat wat ons in de weg zit? De overtuiging dat we het allemaal zelf moeten realiseren, dat we iets moeten bereiken, onszelf bewijzen.
Misschien is het juist dat wat Jezus wil omkeren? Vertrouw niet op bezit, niet op je eigen menselijke prestatiedrang, niet op familiebanden, … maar op G-d!
Geef je over aan hem. Durf je leven totaal te focussen op hem. Laat alles los en leg heel je leven, heel je zijn (verleden-heden-toekomst) in zijn handen.
Dan zal Léven, het volle leven, jou gegeven wórden. Of misschien ís dat zelfs ‘het volle leven’?

Mt. 20,1-16a (18/08/2021)

Want het koninkrijk der hemelen is als een landheer die vroeg in de morgen naar buiten ging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij kwam met hen overeen voor een dagloon en zond ze dan naar zijn wijngaard. Toen hij rond het derde uur weer naar buiten ging, zag hij anderen, die werkloos waren, op de markt staan. Hij zei tegen hen: “Gaan ook jullie naar mijn wijngaard. Ik zal jullie geven wat billijk is.” En ze gingen er heen. Rond het zesde uur ging hij nog eens naar buiten en weer op het negende en telkens deed hij hetzelfde. Rond het elfde uur ging hij opnieuw naar buiten en trof weer anderen daar werkloos staan. Hij zei tegen hen: “Wat staan jullie hier de hele dag werkloos?” “Niemand heeft ons gehuurd,” antwoordden ze. Daarom zei hij opnieuw: “Gaan ook jullie naar mijn wijngaard. Je zult ontvangen wat billijk is.”
Toen het avond was geworden, zei de heer van de wijngaard tegen zijn beheerder: “Roep de arbeiders en betaal hun het loon, te beginnen bij de laatsten, en zo tot de eersten.” Degenen van het elfde uur kwamen dus en ontvingen elk het dagloon. Toen nu degenen van het eerste uur kwamen, meenden zij dat ze meer zouden krijgen. Maar ook zij ontvingen elk het dagloon. Ze namen het wel aan, maar gingen morren tegen de landheer: “Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt en je stelt hen gelijk aan ons die de lange duur en de brandende hitte van de dag getorst hebben.” Hij antwoordde echter: “Vriend, ik doe je toch geen onrecht? Ben je niet met mij overeengekomen voor een dagloon? Aanvaard wat van jou is en ga. Ik wil echter aan de laatsten geven zoals aan jou. Mag ik met het mijne niet doen wat ik wil? Of ben je kwaad omdat ik goed ben?”
Zo zullen de laatste de eersten zijn en de eersten de laatsten.

Vijf keer trekt de landheer (waarmee Jezus het natuurlijk over G-d heeft) er persoonlijk op uit om werkers te zoeken. En wie neemt hij in dienst? Die mensen die voorhanden zijn. Hij selecteert niet, vraagt niet naar goede referenties. Neen, hij neemt de mens zoals die voor hem staat, tot in de late namiddag (het elfde uur). Ja ook zij die nooit gezien werden, zij die altijd achter het net visten, geeft hij een kans. Ook tegen hen zegt hij ‘kom’. Kom, zoals je bent met je talenten, je tekorten, je (on)hebbelijkheden...!
Maar waarom begint hij ’s avonds bij de uitbetaling bij de laatsten? Hij had toch evengoed bij de eersten kunnen beginnen, dan had er geen haan naar gekraaid. Hij wil duidelijk niet onder stoelen of banken steken dat hij voor ‘iedereen’ een volwaardig leven wil. Het enige wat je daarvoor moet doen is je laten vinden ook al is het pas op het elfde uur.
Ook nu is hij nog elke dag in de weer om arbeiders te vinden. G-d zoekt mij, ook vandaag, op het marktplein van het leven. Hij zal er regelmatig komen. Zal ík er te vinden zijn?