Verbonden Léven

Mt.14,22-36 (8/08/2023)

22    Onmiddellijk dwong Jezus zijn leerlingen
       in de boot te stappen
       en voor hem uit naar de overkant te varen,
       terwijl hij de menigte zou wegzenden.
23    En nadat hij hen had weggezonden, ging hij de berg op
       om in afzondering te bidden.
       Toen de avond viel, was hij daar alleen.
24    De boot was al midden op het meer, ver van het land,
       en werd geteisterd door de golven.
       Ze hadden immers de wind tegen.
25    In de vierde nachtwake [laatste kwart van de nacht]
       kwam Jezus tot bij hen, wandelend op het meer.
26    Toen de leerlingen hem zagen wandelen op het meer,
       raakten ze in grote verwarring.
       “Een spook [phantasma]!”, zeiden ze
       – en ze schreeuwden van angst.
27    Onmiddellijk echter sprak Jezus tegen hen:
       “Hou moed, ik ben het, vrees niet.”
28    Petrus antwoordde hem nu:
       “Heer, als jij het bent,
       beveel mij dan bij jou te komen op het water.”
29    Hij zei: “Kom!”
       En Petrus stapte uit de boot,
       wandelde op het water
       en ging naar Jezus.
30    Toen hij echter de wind zag,
       werd hij bang en begon te zinken.
       Hij schreeuwde: “Heer, red mij!”
31    En onmiddellijk strekte Jezus zijn hand uit
       en greep hem vast.
       Hij zei hem: “Klein-vertrouwende, waarom wankelde je?”
32    Ze stapten in de boot
       en de wind ging liggen.
33    Zij die in de boot zaten, bogen voor hem neer:
       “Waarlijk, jij bent Gods zoon!”
34    Ze staken over
       en kwamen aan land in Gennesaret.
35    De mannen van die plaats herkenden hem
       en zonden de boodschap in heel die omgeving,
       en men bracht allen bij hem die er slecht aan toe waren.
36    Ze smeekten hem dat ze alleen al maar de zoom van zijn kleed mochten aanraken.
       En wie dat deed, werd bevrijd.

Jezus’ nood om in de stilte alleen te kunnen bidden, blijft. De honger van de mensen had hem uit die stilte doen komen om een woord van bevrijding en richting te geven. (zie gisteren) Maar hij keert terug naar die stilte, omdat het begin- én eindpunt van zijn hele ‘werk’ Gód is, en niet hijzelf.
En weer is er een nood van mensen die hem uit die stilte haalt. Het is de angst van het dreigen te verzuipen in het leven. Eigenlijk stellen de leerlingen op hun bootje niet eens de vraag! Maar voor wie met een helder oog in het donker van het leven tuurt, ziet wel waar mensen angstig zijn en nood aan hebben.
Opnieuw de vraag van gisteren: zoek ík de stilte op, om vanuit G-d en naar G-d toe te leven? Laat ik in die stilte mijn oog zo helder worden dat ik zíe de werkelijke nood van de mensen om mij heen, ook als ze die niet uitspreken? Dan zal en dan kán ik mijn hand uitsteken …