Verbonden Léven

Mc.11,1-10 (24/03/2024)

1     Toen Jezus Jeruzalem naderde,
       in de buurt van Betfage en Betanië, bij de Olijfberg,
       zond hij twee van zijn leerlingen uit:
2     “Ga naar het dorp daar voor je
       en onmiddellijk als je binnenkomt
       zul je een vastgebonden [ezels]veulen vinden
       waarop nog niemand gezeten heeft.
       Maak het los en breng het.
     En als iemand jullie vraagt: waarom doe je dat?,
       zeg dan: de heer heeft het nodig.
       Hij zendt het zo spoedig mogelijk terug.”
     Zij trokken er dus op uit.
       Ze vonden het veulen,
       vastgebonden bij een deur, buiten langs de weg,
       en maakten het los.
     Omstaanders vroegen hen:
       “Waarom maken jullie dat veulen los?”
     Zij antwoordden hen zoals Jezus hen gezegd had
       en men liet hen begaan.
     Zij brachten het veulen bij Jezus,
       ze wierpen er hun mantels over
       en hij ging er op zitten.
     Vele mensen spreidden hun mantels uit op de weg;
       anderen hakten gebladerte van de bomen
       en spreidden die op de weg.
     Zij die voorgingen en zij die volgden jubelden uit:
       “Hosanna! Gezegend hij die komt
       in de Naam van de Heer! [Psalm 118,25-26]
10    Gezegend het komende koningschap van onze vader David.
       Hosanna in de hoogste [hemelen]!”

De Mensenzoon is op weg naar Jeruzalem, een stad van vrede (?). Hij móet daar zijn. Een heilig moeten! Hij weet dat hem felle confrontaties te wachten staan en toch kan hij niet anders dan luisteren naar die stem in zijn binnenste, en – gedreven door liefde – gaan. De verwachtingen van mensen langs de weg en van zijn vrienden zijn hoog gespannen. Hij zal hen immers bevrijden van overheersende machten. Ja, maar zo ánders dan ze denken. Zij spreiden hun mantels voor hem uit en zwaaien met palmtakken, zo zelfbewust!
Maar hij komt niet hoog te paard, niet met macht bekleed, maar op een ezelsveulen. Zo gaat hij door de straten. Zo en niet anders aanvaardt hij de hulde: Hosanna, zoon van David! Zij/wij roepen hem toe. Weten zij/wij wie hij is? Wat als wij ons inlaten met hem? Wat als ons moeten ook een heilig moeten wordt?
Hij weet wat hem te wachten staat. En toch blijft hij – die weet heeft van weerloze liefde – oog in oog staan met de verharde mens. Hij zal niet – nooit – wijken, omwille van die anderen die ondraaglijke lasten dragen. Ja, Hosanna zal worden: Kruisig hem! En toch zal hij niet ophouden drager van G-ds beeld te zijn.
En wij? Blijven we bij hem op zijn weg, deze Goede week? We zullen willen vluchten. Hij is ons té veel, té groot En toch … Hij zal ons tonen, hij zal ons leren, G-d zij dank, dat in die diepte ‘nieuw leven’ opengebroken wordt. Zouden we ons dan niet met hem inlaten?