Verbonden Léven

Mc.9,14-29 (20/02/2023)

Toen ze bij de [overige] leerlingen kwamen, zagen zij een grote menigte rondom hen en de schriftgeleerden waren met hen in discussie. Onmiddellijk toen de menigte hem zag, waren ze erg ontdaan, renden op hem af en groetten hem.
Hij vroeg aan de schriftgeleerden: “Waarover discussieerden jullie met hen?” Het was iemand uit de menigte die hem antwoordde: “Meester, ik bracht mijn zoon naar jou toe. Hij heeft een geest die [maakt dat hij] niet kan praten. En waar hij hem overvalt, verscheurt hij hem: hij schuimt, knarst zijn tanden en verstijft. Ik heb je leerlingen gevraagd hem uit te drijven, maar zij konden het niet.”
Hij zei tegen hen: “O generatie zonder vertrouwen! Hoe lang nog moet ik bij jullie zijn, hoe lang nog moet ik jullie verdragen?! Breng hem bij mij.” En ze brachten de jongen bij hem.
Toen de geest hem zag, liet hij onmiddellijk de jongen stuiptrekken. Hij viel op de grond en kronkelde schuimbekkend. Jezus vroeg aan zijn vader: “Hoe lang gaat dat al zo met hem?” Hij zei: “Van jong af aan. Dikwijls heeft hij hem ook in vuur of water geworpen om hem te doden. Maar als je íets kunt doen, help ons! Laat je innerlijk grijpen door ons [ontferm je over ons]!”
Jezus zei hem: “Over dat ‘als je iets kunt’: alles is mogelijk voor wie vertrouwt.” Onmiddellijk schreeuwde de vader van het kind onder tranen: “Heer, ik vertrouw – kom mijn niet-vertrouwen te hulp!”
Jezus zag dat er een menigte samenstroomde. Hij sprak de nog niet gereinigde geest streng toe: “Geest die stom en doof maakt, ik beveel je: ga weg uit hem en kom nooit meer in hem.” Luid roepend en met erge stuiptrekkingen ging hij uit hem weg. De jongen was als een lijk, zodat velen zeiden dat hij gestorven was. Maar Jezus nam zijn hand vast om hem overeind te helpen en hij stond op.
Toen Jezus in (een) huis binnenging, vroegen zijn leerlingen hem apart: “Waarom konden wij hem niet uitdrijven?” Hij zei hen: “Dit soort kan door niets worden uitgedreven dan door gebeds-verbondenheid.”

Wat moet die vader al te lijden hebben gehad! Zijn zoontje van jong af aan zo gekweld zien; hem om de haverklap moeten redden uit allerlei gevaarlijke toestanden; de angst om wat er nu weer zal gebeuren. En dan de blikken van de mensen; de al of niet in woorden uitgesproken verwerping; betiteld te worden als ‘bezeten’. En ook nog de confrontatie met zijn eigen wankelmoedigheid … Hij brengt het allemaal bij Jezus.
Maar hij heeft nog de pech dat hij eerst bij zijn leerlingen belandt. Die blijken niet in staat de jongen te genezen, terwijl het ernaar uitziet dat Jezus er van uitging dat ze dat wel konden!
Voor Jezus gaat het hele gebeuren over ‘vertrouwen’ en de kracht die daaruit voortvloeit. De leerlingen moeten het duidelijk nog leren. De vader, in heel zijn ellende, vertrouwt ook nog eens zijn wankelmoedigheid aan Jezus toe.
Hulpvrágers vertonen meer dan eens méér vertrouwen dan hulpgévers! Wie zijn dan de waarachtige leerlingen van Jezus en waar zal er heling groeien?