Verbonden Léven

Lc.7,24-30 (15/12/2022)

Toen Johannes’ gezanten vertrokken waren, begon Jezus tegen de menigte over hem te spreken: “Waar zijn jullie naar gaan kijken in de woestijn? Naar het wuiven van het riet in de wind? Waar ben je dan naar gaan kijken? Naar een mens in verfijnde kledij? Je weet het: de glansrijk en weelderig gekleden zijn te vinden in paleizen. Maar waar ben je dan toch naar gaan kijken? Naar een profeet? Ja, zeg ik jullie, zelfs meer dan een profeet!
Hij is het over wie geschreven staat: Kijk! Ik zend mijn boodschapper voor je uit die de weg voor jou zal bereiden. [Ex.23,20; Mal.3,1] Want ik zeg jullie: Onder wie uit vrouwen zijn geboren, is er niemand groter dan Johannes de doper, maar in het koninkrijk van God is de kleinste groter dan hij.
Wie hem hoorden – zelfs de tollenaars – recht-vaardigden God door zich te laten dopen met de doop van Johannes. Maar de farizeeën en wetgeleerden verwierpen de bedoeling van God ten gunste van zichzelf door zich niet door hem te laten dopen.”

Johannes de doper sprak niet ten bate van zichzelf, maar wel van hem door wie hij gezonden werd. Jezus is duidelijk voorstander van deze profeet en vraagt zich af waarom mensen eigenlijk naar hem toegingen. Hij buigt niet mee met de wind. Hij is niet wispelturig of verandert niet van standpunt bij de minste tegenstand. Zonder angst of enig oordeel spreekt hij de waarheid. Hij is niet bang om te zeggen wat moet gezegd, zelfs als zijn toehoorders dat niet willen horen.
Waarom zouden mensen naar ons toekomen? Hoe kijken mensen naar ons? Zien ze rietstengels die bewegen en doorbuigen bij elk nieuw modebriesje? Zien ze mensen die waarde hechten aan status en luxe en benomen worden door de materiële dingen? Of zien ze mensen die onbevreesd en consequent Jezus volgen in alles wat ze zeggen en doen?
Als ook wij plaats willen bereiden voor het koningschap van G-d dan zullen we groots moeten worden in onze kleinheid, vrijuit leren spreken niet ten eigen bate, maar in naam van G-d.

Lc.1,46-56 (22/12/2022)

En Maria zong het uit:
“Mijn ziel maak groot de Heer,
uitbundig blij is mijn geest om God, mijn bevrijder,
want hij heeft omgezien
naar de kleinheid van zijn dienares.
Kijk! Vanaf nu zullen alle generaties mij gezegend noemen.
Want hij die geestkrachtig is,
deed grote dingen aan mij.
Heilig is zijn Naam!
Zijn barmhartigheid duurt over alle generaties
voor wie hem vreest.
Hij toont machtige daden
en slaat hoogmoedigen van hart uiteen;
machthebbers haalt hij neer van hun troon
en kleinen maakt hij groot;
hongerigen vervult hij met goede gaven
en rijken stuurt hij weg met lege handen.
Hij trekt zich Israël, zijn dienaar, aan,
her-innerend zijn tederheid
– zoals hij het gezegd had tegen onze vaders –
voor Abraham en voor alle generaties, tot in eeuwigheid.”
Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar
en keerde dan naar huis terug.

De vreugde die Maria innerlijk beroert, borrelt zich een weg naar buiten en wordt een uitbundig lied dat iedereen moet horen! Dat zou voor ons een uitnodiging mogen zijn: om de vreugde die in ons leeft vanuit ons geloof, jubelend kenbaar te maken in de buitenwereld.
Als wij, 21ste eeuwers, dat vaak níet doen, dat uitspreken van ons geloof, dan is het vaak omdat wij menen daar de woorden niet voor te vinden. Maria had als eenvoudig meisje nochtans minder woorden dan wij. En toch doet ze het wel! Ze is eenvoudig genoeg om zich te laten inspireren door haar voorgangers in het geloof en door de hele traditie daarin. Haar Magnificat wemelt van verwijzingen naar de Schrift (wat wij het Oude Testament noemen). Maria had het in zich opgenomen, en toen er vreugde in haar opwelde om het feitelijk gebéuren van die woorden, kwamen die woorden vanzelf mee naar boven!
Dat is wat het doet als je je durft te laten dragen door een traditie! Wij, 21ste eeuwers die denken het allemaal zelf te moeten uitvinden, hebben het daar wat moeilijk mee, maar Maria ‘bewijst’ dat dit zeer lévengevend kan zijn – je geeft er leven mee aan de Messias!

Lc. 5,12-16(13/01/2023)

Dit gebeurde toen hij in één van de steden [van Galilea] was: Kijk! Er was daar een man vol melaatsheid. Toen hij Jezus zag, viel hij voor hem neer en smeekte: “Als jij het wil, ben je in de kracht mij te reinigen!”
Jezus strekte zijn hand uit en raakte hem aan: “Ik wil: word gereinigd!”, en onmiddellijk verdween zijn melaatsheid. Hij gebood hem het nog aan niemand te zeggen, maar zich te laten zien aan de priester en het reinigingsoffer te brengen [in de tempel in Jeruzalem!], zoals Mozes het geboden had [Lev.13-14], als getuigenis voor hen. Maar eens te meer ging het gerucht over hem rond en velen kwamen samen om hem te horen en om door hem te worden geheeld van hun ziekten.
Hij echter trok zich telkens terug op eenzame plaatsen om te bidden.

In deze passage wordt duidelijk dat mensen heel maken, hen uit hun isolement halen, een proces van ‘samen’ is. Je hebt elkaar nodig.
De uitgeslotene (een man vol melaatsheid): Hij moet op een of andere manier te kennen geven dat hij wil gereinigd worden (Hij viel voor Jezus neer en smeekte).
Jezus: Hij wil de man genezen (“Ik wil: word gereinigd”). Hij raakt hem aan. De aanraking op zich is al helend omdat ze zonder woorden laat voelen: ‘Ik accepteer jou. Ik neem je zoals je bent. Ik zie achter jouw ziekte de mens.’ Nadien stuurt hij de man verder naar de priesters.
De priesters: Zij zorgen ervoor dat dit alles ook officieel kan afgerond worden en de man opnieuw als goedgekeurde burger aan het leven kan deelnemen.
Wonderen gebeuren dus niet door een solo-optreden. Wonderen gebeuren: Als je het geloof van Jezus deelt. Als je samen met hem gelooft dat het anders kan, en dat geen enkele situatie een noodlot is, onveranderlijk of hopeloos. Als je gelooft dat mensen helen mogelijk is. Wonderen gebeuren … maar nooit alleen!

Lc.2,22-40 of 22-31 (2/02/2023)

Toen de dagen van hun reiniging vervuld waren [40 dagen na de geboorte], brachten zij hem naar Jeruzalem – volgens de wet van Mozes [Lev.12,1-8] – om hem voor te stellen aan de Heer. – Zoals geschreven staat in de wet van de Heer [Ex.13,2-15]: Al het eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegewijd. – en om – volgens de wet van de Heer – de offerande te brengen: een koppel tortels of twee jonge duiven. [= zoals voor armen was bepaald]
Kijk! In Jeruzalem woonde iemand die Simeon heette. Hij was een rechtvaardige en een toegewijd gelovige man die uitzag naar de vervulling voor Israël [de messias] en de heilige Geest was met hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voor hij de gezalfde[christos/messiah] van de Heer zou hebben gezien.
In die geest kwam hij naar de tempel en toen zijn ouders de boreling Jezus binnenbrachten om de gewoonten van de wet aan hem te voltrekken, ontving ook hij het in zijn armen. Hij loofde God en zei: “Nu maak jij je dienaar vrij, in vrede, meester – volgens jouw woord. Want mijn ogen hebben jouw bevrijding [soteria] gezien die jij bereid hebt voor alle volken: een licht, tot verlichting van de volken en tot heerlijkheid van jouw volk Israël.”

Ik vermoed – vrees een beetje – dat het gebaar van het ‘opdragen van een nieuwgeboren kindje’ op onze dagen helemaal verdwenen is. Ik heb nog foto’s van hoe mijn moeder mij nog voor mijn doopsel naar de kapel van het ‘moederhuis’ bracht om mij daar ‘aan G-d te tonen’. Nuchter bekeken is dat natuurlijk iets geks. Alsof G-d dat nodig had om mij te ‘zien’. Maar het gaat natuurlijk om het gebaar van de ouders: zij tonen hun dankbaarheid!
In een wereld waar alles menselijk maakbaar lijkt – of toch zo geacht wordt – en ook de diepmenselijke gebeurtenissen nogal nuchter worden bekeken, lijkt het tonen van onze dankbaarheid aan G-d een anachronisme. Dat er dan geen zegenende woorden meer naar ons toe kunnen komen van mensen die rondom ons willen staan, is een spijtig en soms dramatisch bijeffect, want dan staan we er ook alleen voor.
Dankbaarheid – om een kindje of wat voor gave dan ook – zet ons leven in het juiste licht en zegent het tot groei en genade voor velen!

Lc. 5,27-32 (25/02/2023)

Hierna ging hij weg en zag een tollenaar, Levi genaamd, zitten bij het tolhuis.
Hij zei tegen hem: “Volg mij.” Hij stond op, liet alles achter en volgde hem.
Levi liet voor hem in zijn huis een groot feestmaal bereiden en een groot aantal tollenaars en anderen lagen mee met hem aan tafel. De farizeeën en hun schriftgeleerden zeiden morrend tegen Jezus’ leerlingen: “Waarom eten en drinken jullie met tollenaars en zondaars?” Jezus antwoordde hun: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken. Niet om rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar zondaars.”

Het is toch een opvallend feit dat Jezus zelfs onder zijn directe leerlingen – zijn vrienden ook – tollenaars toelaat en zelfs uitnodigt. Tollenaars hadden een zeer kwalijke naam: ze inden belastingen voor de gehate bezetters (de Romeinen) en in nogal wat gevallen bleef er ook nog wat aan hun eigen vingers ‘plakken’. In een zekere mate zou je ze collaborateurs kunnen noemen. Niet direct de voorbeeld-leerling, zou je denken. Zou ik dat soort mensen en ander schorremorrie tot mijn vriendenkring maken, die dan nog mijn zaak moeten uitdragen?
En toch doet Jezus dat! ‘Zijn zaak’ gaat immers niet over ‘goed fatsoen’ of over een ‘successtory’. ‘Zijn zaak’ gaat over Liefde óver al die beperkende grenzen heen. De Goddelijke Liefde die hij in zich draagt wil hij haar helend werk laten doen net daar waar mensen gevangen gezet worden in hun eigen leven of in hoe anderen hen daarop vastpinnen.
En hij doet dat op geen andere wijze dan zich– tegen alle ‘goed fatsoen’ in – toch met die mensen te verbinden. Want verbinding brengt heling.

Lc. 24,13-35 (12/04/2023)

Kijk! Juist op die dag waren twee van hen [van de ruimere groep leerlingen die in Jeruzalem het bericht van de vrouwen hadden gehoord] op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en zo’n zestig stadiën [ca. 11km] van Jeruzalem lag. Zij wisselden met elkaar van gedachten over alles wat was voorgevallen. En zo sprekend en samen zoekend, gebeurde het dat Jezus zelf hen naderde en samen met hen verder trok. Maar hun ogen waren verstard zodat ze hem niet herkenden.
Nu zei hij tegen hen: “Wat is dat voor woordenwisseling onder jullie onderweg?” Met een somber gezicht bleven ze staan. Eén van hen, die Kleopas heette, antwoordde: “Ben jij dan de enige passant [paroikos] in Jeruzalem die niet gehoord heeft wat daar deze dagen is gebeurd?” Hij vroeg: “Wat dan?” Ze zeiden: “Wel, over Jezus, uit Nazaret. Hij was een profetisch man, vol macht in werk en woord voor God en heel het volk. Hoe onze hogepriesters en leiders hem hebben uitgeleverd tot een terdoodveroordeling en hem hebben gekruisigd. En wij hoopten dat hij Israël zou gaan verlossen, maar ondertussen is het al de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn.
Wel waren er enkele vrouwen uit ons midden die ons in verwarring brachten. Zij waren vroeg in de morgen naar het graf gegaan, maar vonden zijn lichaam niet, en zij kwamen zeggen dat ze een visioen van boodschappers [angeloi] hadden gezien, die zeiden dat hij leeft. Enkele van de mensen die met ons samen waren, zijn dan naar het graf gegaan. Ze vonden het zoals de vrouwen hadden gezegd, maar hem hebben ze niet gezien.”
Nu zei hij tegen hen: “O onverstandigen en tragen van hart om tot vertrouwen te komen op grond van alles wat de profeten hebben gezegd … ‘Moest’ soms niet de Gezalfde [Christos] dit alles lijden om binnen te gaan in zijn grootsheid?” En beginnend bij Mozes legde hij bij al de profeten duidelijk aan hen uit wat in al de Geschriften op hem betrekking had.
Ze naderden het dorp waar ze heen trokken en hij deed alsof hij verder zou gaan. Maar zij drongen sterk aan: “Blijf bij ons, de dag is dalend, de nacht is nabij.” En hij ging bij hen binnen om bij hen te blijven. En toen ze samen aan tafel waren, gebeurde het: Hij nam het brood en zegende het, hij brak het en gaf het hun. Nu gingen hun ogen wijd open en zij herkenden hem. Hij werd onzichtbaar voor hen.
Ze zeiden tegen elkaar: “Brandde ons hart niet in ons toen hij zo tegen ons sprak onderweg en toen hij voor ons de Schriften echt opende?” Ze stonden op [= ze verrezen!] en nog hetzelfde uur keerden ze naar Jeruzalem terug. Ze vonden er de elf en enkelen met hen bijeen. Dezen zeiden: “De Heer is werkelijk opgewekt! Hij heeft zich laten zien aan Simon!” En zij vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe hij zich had laten kennen in het breken van het brood.

Waar precies herkennen de leerlingen dat het Jezus is die met hen meegaat? We zijn snel geneigd het voor de hand liggende antwoord te geven: bij het breken van het brood – en bij toepassing naar vandaag dus dan maar: in de Eucharistie.
Toegegeven, in de tekst staat het letterlijk dat ze hem dáár herkennen, maar eigenlijk gaat het daar over bewust herkennen en kunnen benoemen. De éigenlijke, misschien wat onbewuste maar wel voelbare, herkenning gebeurt een heel stuk vroeger: brandde ons hart niet in ons … Verrijzenis gebeurt voelbaar-herkenbaar waar mensen met elkaar in gesprek gaan over hun vreugden en zorgen, hun dromen en illusies. Waar mensen elkaar díe ruimte geven, heeft G-d kans binnen te komen in ons leven! Waar wij elkaar uitnodigen en uitdagen om de diepte van ons leven uit te spreken – ook als dat een afgrond is – is het ‘Gods Geest’, Jezus zelf, die zich mag uitspreken in ons. Geen wonder – of juist wél een wonder natuurlijk – dat we dáár Verrijzenis herkennen en tot Léven komen!
En mooi wordt het helemaal als we dat ook eens letterlijk benoemen, in de Eucharistie – de dankzegging! – of toch ook nog breder: in het samen breken van het brood.