Verbonden Léven

Lc.3,1-6 (5/12/2021)

In het vijftiende jaar van het bewind van keizer Tiberias, toen Pontius Pilatus heerste over Judea, Herodes viervorst was over Galilea, zijn broer Filippus viervorst over de streek van Iturea en Trachonitis, en Lysanias viervorst over Abilene, tijdens het hogepriesterschap van Annas en Kajafas, kwam het woord van God over Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn.
Hij trok rond in heel de Jordaanstreek en verkondigde een doop van verandering [omkeer, inkeer] tot vergeving van zonden, zoals geschreven staat in de boekrol met de woorden van de profeet Jesaja:
Een stem van een roepende in de woestijn: Bereid de weg van de heer, maak recht zijn paden! Alle dalen zullen gevuld, alle bergen en heuvels afgevlakt worden; kromme wegen zullen recht gemaakt, ruwe wegen effen gemaakt worden; en alle vlees [sarx = wat de mens naar de aarde richt] zal de redding van God zien. [Jes.40,3-5]

Johannes de doper. Profeet in hart en nieren. Zo ergens tussen G-d en mens; bij beiden even thuis.
Deze aankondiging van zijn optreden heeft iets opvallends dubbel: Enerzijds kan hij heel precies gesitueerd worden in de menselijke geschiedenis; anderzijds wordt hij aangekondigd met woorden van wel 500 jaar oud! Blijkbaar is een profeet tegelijkertijd tijdloos én heel concreet.
We zouden profeten kunnen typeren als ‘brugfiguren’. Niet in de wat nivellerende betekenis van ergens een vaag gemiddelde, maar in de sterke zin dat ze tegelijkertijd – zoals de pijlers van een brug – op beide oevers stevig geworteld staan.
Aan de ene kant zijn ze thuis bij G-d. Ze ‘zijn in kennis met hem’. Ze weten van zijn droom met de mensen. Aan de andere kant zijn ze thuis bij de mensen. Ze zijn óók ‘in kennis met hen’. Ze hebben ze hartstochtelijk lief en zíen/voelen hun lief én hun leed. Ze zíen/voelen de mensenwereld en hoe het ermee gaat (of juist niet gaat). Én ze slaan de brug: spreken bij de één over de ander, én vice versa.
Dat G-d alvast de brug overkomt naar de mens, dat vieren we in Advent en Kerst. Maar zal de mens – zal ík – de brug oversteken naar G-d?