Verbonden Léven

Lc.15,1-3.11-32 (2/03/2024)

1      Wie echter dichterbij kwamen
       om inderdaad te luisteren,
       waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’
       [uitschot in andermans ogen].
2      De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover:
       “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!”
3      Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:

11     “Iemand had twee zonen.
12     De jongste zei tegen de vader:
       “Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.”
       En de vader verdeelde zijn bezit onder hen.
13    Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen
       en trok naar een ver land.
       Daar vergooide hij zijn vermogen
       met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
14    Toen hij nu alles uitgegeven had,
       kwam er een zware hongersnood over dat land
       en hij begon gebrek te lijden.
15    Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling,
       die hem naar zijn velden stuurde
       om varkens te hoeden.
16    Hij wou zelfs zijn buik vullen
       met de schillen die de varkens aten,
       maar niemand gaf ze hem.
17    Daar kwam hij tot zichzelf en zei:
       “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed,
       terwijl ik hier om kom van de honger?!
18     Ik zal opstaan,
       naar mijn vader gaan en hem zeggen:
       “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou.
19     Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.
       Maak mij tot één van je dagloners.”
20     En hij stónd op
       en ging naar zijn vader.
       Toen hij nog ver weg was,
       zag zijn vader hem al
       en raakte ten diepste bewogen.
       Hij snelde op hem af,
       viel hem om de hals
       en kuste hem hartelijk.
21    Nu zei de zoon tegen hem:
       “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou.
       Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
22    Maar de vader zei tegen zijn knechten:
       “Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad
       en bekleed hem ermee,
       geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand
       en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil].
23    Breng het vetgemeste kalf en slacht het.
       Laten we een feestmaal houden en blij zijn,
24    want deze zoon van mij was dood
       en is weer levend geworden,
       hij was verloren
       en werd teruggevonden!”
       En ze begonnen feest te vieren.
25    Nu was zijn oudste zoon op het veld.
       Toen hij aankwam en het huis naderde,
       hoorde hij muziek en dans.
26    Hij riep een van zijn knechten/jongens
       en ondervroeg hem wat dat allemaal was.
27    Die zei nu tegen hem:
       “Je broer is teruggekomen
       en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten,
       omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.”
28    Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen.
       Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet
       en probeerde hem over te halen.
29    Maar hij antwoordde zijn vader:
       “Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste
       en nooit heb ik een gebod van jou overtreden,
       en aan míj heb je nooit een bokje gegeven
       om eens met mijn vrienden feest te vieren.
30    En nu die zoon van jou,
       die je vermogen heeft verbrast met hoeren,
       teruggekomen is,
       slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
31    Maar nu zei hij tegen hem:
       “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij,
       en al wat van mij is, is van jou.
32    Maar er moet feest en blijheid zijn,
       want die broer van jou was dood
       en is weer levend geworden,
       hij was verloren en werd teruggevonden!””

Nóg zo’n ‘waar verhaal’! – Met het risico eraan voorbij te lopen omdat het té bekend is …
Jezus wist wat er in de mens huisde. (zie Joh.2,24) Hij was er immers zelf één, maar op basis van de liefde van de Vader voor hem durfde hij diep in zichzelf te kijken. En als wij zelf daar eens kijken, dan is het niet moeilijk te zien hoe makkelijk en vaak lichtzinnig wij ‘van G-d weglopen’ – zoals de jongste zoon; of ons er krampachtig aan vastklampen, maar zonder vreugde of innerlijke vrijheid – zoals de oudste zoon.
Dit is een ‘waarheid’, waar we eigenlijk niet aan voorbij mogen gaan. Maar het verhaal wil ons ook wijzen op een andere ‘waarheid’, nl. op die van de eindeloze barmhartigheid van G-d. De realiteit van ons zwakke menselijke bestaan is één ding; de realiteit dat G-d ons net daar tegemoet komt, is een ander, wel te overwegen en te integreren iets.
Om mij te openen voor die barmhartigheid van G-d, moet ik natuurlijk wel eerst de moed hebben te zien waar ik soms lijk op de jongste zoon, of waar soms op de oudste zoon …