Verbonden Léven

Joh.15,26 – 16,4a (23/05/2022)

Maar wanneer de medestander komt die ik van bij de Vader naar jullie zal zenden, de Geest van de waarheid die van de Vader uitgaat, zal díe over mij getuigen. En ook jullie zullen getuigen, omdat je vanaf het begin bij mij bent geweest.
Ik heb jullie deze dingen gezegd opdat je niet zou struikelen. Ze zullen jullie uit de samenkomsten weren. Ja, er komt een uur dat ieder die jullie doodt zal denken een dienst aan God te doen! En ze zullen dat doen omdat ze noch mij noch de Vader hebben leren kennen. Maar ik heb jullie deze dingen gezegd opdat wanneer dat uur komt, je je zou her-inneren dat ik ze gezegd heb.

Jezus gaat verder over ‘zijn Geest’. Doordat hij spreekt over het zenden van die Geest, interpreteren wij al snel dat het/hij iets/iemand is die van buitenaf naar ons toe zal komen.
Dat is óók waar, maar Jezus zegt meer: Mijn Geest zal getuigen … en jullie zullen getuigen; ze zullen jullie doden … zoals ze mij zullen doden! Jezus’ Geest leeft dus blijkbaar ín zijn leerlingen, of je kunt ook zeggen: de leerlingen leven ín Jezus’ Geest.
Het lijkt – en het ís – bemoedigend dat wij er mogen op rekenen dat de Geest ons gegeven zal worden om ons te bemoedigen, ons voor struikelen te behoeden en om ons te helpen her-inneren. Maar Jezus laat er ook geen twijfel over bestaan dat het een moeilijke opdracht inhoudt, nl. het gaan in zijn spoor, in zijn Geest, en dat dat weerstand zal oproepen. Die weerstand zal geen andere zijn dan Jezus zelf ondervond: “Ben je kwaad omdat ik goed ben?” Onder het argument van gods-dienst (!) vermoordt men de Go(e)de weg …

Joh.3,22-30 (14/01/2023)

Hierna [na het gesprek met Nicodemus in Jeruzalem] ging Jezus met zijn leerlingen naar de landstreek van Judea. Hij verbleef daar enige tijd met hen en doopte er. Maar ook Johannes doopte er, in Enan, dicht bij Salem, omdat daar veel water was. Men kwam en werd gedoopt, want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
Er ontstond een discussie vanuit de leerlingen van Johannes met een Jood over reiniging. Ze kwamen naar Johannes: “Meester, diegene die bij jou was aan de overzijde van de Jordaan, over wie je toen getuigde, kijk, nu doopt hij en allen gaan naar hem!”
Johannes antwoordde: “Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen als het hem niet gegeven wordt uit de hemel. Jullie zijn zelf mijn getuigen dat ik heb gezegd: Niet ik ben de gezalfde [christos-messiah], maar ik ben gezonden voor hem uit. Wie de bruid heeft, is de bruidegom. Maar de vriend van de bruidegom, die naast hem staat en zijn stem hoort, is vol vreugde om de bruidegom. Welnu, met deze vreugde ben ik vervuld. Hij moet groter worden, ik kleiner.”

Wij leven in een cultuur die het ‘ik’ centraal stelt. Als dat een reactie is op de tijd dat mensen klein werden gehouden en neergedrukt, dan is dat ok, maar als het een doel op zichzelf wordt, krijg je allerlei ontsporingen zoals: te grote ego’s, verongelijkte en permanent ontevreden burgers, ...
Johannes hoefde zichzelf niet naar beneden te halen om een levenshouding aan te nemen die verder reikt dan hemzelf en die meer behelsde dan alleen de aandacht voor het eigen ik. Hij wijst zichzelf niet af, maar verwijst door. Hij laat zien, door heel zijn houding en zijn prediking (een boodschap van ommekeer, van heroriëntatie), dat hij zich wil laten leiden door een beweging van verandering die van ‘elders’ komt en die met de komst van Jezus als de Messias verbonden is. Leven vanuit dit geloof vervult je met vreugde. Je wordt door G-ds liefde opgericht en hoeft jezelf niet langer klein te houden of onzichtbaar te maken. Neen, je mag mens zijn in zijn Naam. Als wegbereider en doorverwijzer. Voluit!

Joh.14,23-29 (22/05/2022)

Jezus antwoordde hem:
“Als iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord be-waren [= vasthouden door waar te maken] en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen bij hem komen en ons verblijf bij hem maken. Wie mij niet liefheeft, maakt mijn woorden niet waar. En het woord dat je hoort, is niet míjn woord, maar dat van mijn Vader, door wie ik gezonden ben.
Deze dingen heb ik tegen jullie gezegd terwijl ik bij jullie verbleef. Later zal de medestander, de heilige Geest die de Vader zal zenden in mijn naam, jullie alles leren en in her-innering brengen wat ik tegen jullie heb gezegd.
Vrede laat ik jullie na. Míjn vrede geef ik jullie, niet zoals de wereld die geeft. Ik geef haar jullie, laat je hart dus niet verontrust raken en wees niet bang!
Je heb gehoord dat ik jullie zei: Ik ga heen en kom naar jullie terug. Als je mij daad-werkelijk zou liefhebben, zou je verheugd zijn dat ik naar de Vader ga, want de Vader is groter dan ik. En ik zeg jullie dit vóór het gebeurt, opdat wanneer het gebeurt, je zou vertrouwen.

(We hadden dit Evangelie onlangs al (16 en 17 mei). Je kunt ook die commentaren nog teruglezen.) Laten we het hier hebben over de belofte van de komst van de Geest.
Zonder dat het ‘theologisch’ uitgewerkt wordt (ik denk niet dat Jezus daar erg van wakker lag), heeft hij het wél over de bijzonder innige band tussen de Vader, hijzelf en de Geest. Het is de Vader die de Geest zal zenden in Jezus’ naam!
En het blijft niet bij díe band. De mens wordt mee betrokken in die innige verbondenheid! De Geest wordt aan hem toegezonden en dat zal de mens blijkbaar doen her-inneren – van innigheid gesproken …
Tezamen met de Geest zegt Jezus ons ook vrede toe. Die innige band die wij met G-d mogen hebben bevrijdt ons van alle angst en onrust. Tenminste, als ik in de liefde leef en daarmee zijn woord be-waar. Let wel: Er staat niet dat ik dan geen moeilijkheden zal tegenkomen, wél dat Jezus’ Geest ons zal vergezellen en een innerlijke vrede en kracht geven!

Joh.1,1-18/Lc. 2,1-14 (25/12/2021)

Joh.1,1-28

Als beginsel was het Woord [logos – dabar]
en het Woord was van God uit,
ja, God was het Woord,
het was het beginsel van God uit.
Alles is erdoor ontstaan
en erzonder is er niets ontstaan.
Daar was leven in
en het leven was het licht van de mensen.
het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis kon het niet omvatten.

Er was een mens,
gezonden door God,
zijn naam was Johannes.
Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem.
Niet hijzelf was het licht,
Hij was getuige van het licht.

Het [Woord] was het waarachtige licht
dat iedere mens verlicht
komende in de wereld.
Het was in de wereld
– de wereld is door hem ontstaan –
en toch heeft de wereld hem niet bekend.
Hij kwam in het zijne,
en toch hebben de zijnen hem niet aangenomen.
Maar al wie hem wel hebben aangenomen,
aan wie vertrouwt op zijn naam,
heeft hij volmacht gegeven
kinderen van God te worden.
Zij zijn niet uit bloed,
noch uit vlees, noch uit de wil [van een mens],
maar uit God geboren.
Het Woord is vlees geworden
en heeft in ons zijn tent opgeslagen.
Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
een heerlijkheid als van de eniggeborene van een vader,
vol genade en waarheid.
Johannes getuigt over hem. Hij riep:
“Deze was het van wie ik zei:
Die na mij komt,
is vóór mij geworden,
want hij was eerder dan ik.”
Uit zijn volheid
hebben wij allen ontvangen,
onuitputtelijke genade.
Ja, de wet is door Mozes gegeven,
maar genade en waarheid
zijn door Jezus de gezalfde [Christos – Messiah] geworden.
Niemand heeft ooit God gezien,
maar de eniggeboren zoon,
die is in de schoot van de vader,
die heeft hem doen kennen.

Lc.2,1-14

In die tijd gebeurde het.
Er ging een besluit uit van [de romeinse] keizer Augustus dat alle huisgezinnen ingeschreven moesten worden. Deze inschrijving gebeurde vóór Quirinius stadhouder van Syrië was [de romeinse provincie waaronder Palestina viel]. Iedereen ging op weg naar zijn stad van oorsprong om zich te laten inschrijven.
Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David, Betlehem, omdat hij van het huis en het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven
samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was.
Terwijl ze daar waren brak het moment aan van de bevalling, en zij bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze bakerde hem in en legde hem in een voedertrog, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
Er waren in die streek herders. Zij verbleven in het open veld. Ook ’s nachts waakten ze bij hun kudde. Kijk! Een boodschapper [engel] van de Heer stond plots bij hen en de heerlijkheid van de Heer omstraalde hen. Ze geraakten in grote angst. De boodschapper zei tegen hen: “Wees niet bang! Want kijk! Ik verkondig jullie een bevrijdende boodschap, een grote vreugde voor heel het volk: Vandaag is in de stad van David de bevrijder – die de Gezalfde is [Christos – Messiah], de Heer – voor jullie geboren! En dit is voor jullie het teken: Je zult een pasgeboren kind vinden, [dit is het teken] ingebakerd en liggend in een voederbak.” [als herkenningspunt voor wélk kind]
En plots was er bij de boodschapper een hemelse menigte die God loofde: “Heerlijkheid aan God in de hoge en vrede op aarde voor de mensen die hem lief zijn!”

Het woord is vlees geworden. Het is kwetsbaar geworden. Zoals die vluchtelingen, machteloos, verachtelijk in dat kamp van Lampedusa. Niks respect meer, de meest kwetsbare, naakte mens zie je daar! Zo is G-d, zo is het goddelijke gekomen. Je haalt er je neus voor op: in een stal, te midden van de beesten. (Als je ‘os’ en ‘ezel’ uit het Hebreeuws in het Nederlands vertaalt, staat er ‘schorriemorrie’.) Een kind geboren te midden van het schorriemorrie. Er was (is) immers voor hen geen plaats in de huizen, bij de goe-gemeente.
Maar het Woord laat zich niet tegenhouden, in Bethlehem (huis van brood), in een stal bij het schorremorrie wordt toekomst geboren. G-d ís mens geworden – en de herders mogen dit als eerste aanschouwen. Zo serieus neemt G-d deze afgewezen mensen.
Het kan, werkelijk waar! Het woord is vlees (mens) geworden en met hem begint een nieuwe tijd! Het is begonnen daar bij de onbetrouwbaren, het uitschot en het begint telkens weer bij de mensen die met dit schorremorrie mee op weg willen gaan!
Ga je mee? Het zal een gezegende Kerst zijn!

Joh.6, 24-35 (01/08/2021)

Toen de menigte dus zag dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren, stapten zij zelf in de bootjes en kwamen in Kafarnaüm om hem te zoeken. Toen ze hem vonden aan de overzijde van het meer, vroegen ze: “Meester, wanneer ben je hier gekomen?”
Jezus antwoordde hen: “Amen, amen, ik zeg jullie: Jullie zoeken mij, niet omdat je tekenen hebt [in]gezien, maar omdat je van de broden hebt gegeten en je verzadigd werd. Doe geen moeite voor voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft tot het volle leven en dat de mensenzoon jullie zal geven, want op hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt.”
Ze vroegen hem dan: “Wat moeten wij doen opdat onze werken Gods werken zouden zijn?”
Jezus gaf hen ten antwoord: “Dit is het werk van God: dat je vertrouwt in wie hij gezonden heeft.”
Ze zeiden hem daarop: “Welk teken doe jij dan zodat wij [in]zien en je vertrouwen? Wat is jouw werk? Onze voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn – zoals geschreven staat: brood uit de hemel gaf hij hen te eten.” [Ps.78,24]
Jezus antwoordde hen: “Amen, amen, ik zeg jullie: Niet Mozes heeft jullie het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft jullie het ware brood uit de hemel. Want het brood van God is hij die neerdaalt uit de hemel en leven geeft aan de wereld.”
Nu zeiden ze tegen hem: “Heer, geef ons altijd dat brood!” En Jezus zei: “Ik ben het brood ten leven. Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben, en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”

Deze passage gebeurt na de ‘broodvermenigvuldiging’ (zie vorige zondag). En we gaan er even van uit dat wij – lezers van dit commentaar – ook ‘Jezus zoeken’. Wie weet in wat voor bootje we daarvoor gestapt zijn?!
Dan kan Jezus’ vraag even goed aan óns gesteld worden: Wat zoek ik éigenlijk? Brood? Vervulling van verlangens? Nalopen van behoeften? Spektakel? Of meen ik een glimp van G-d opgevangen te hebben in die vreemd-vertrouwde figuur van Jezus met zijn onbegrijpelijke handelen?
Laat ons niet al te snel ervan uitgaan dat wij het wel beter doen dan de toehoorders van toen. Hoeveel moeite doen wij voor “voedsel dat vergaat”? En hoeveel voor “voedsel dat blijft tot het volle leven”?
Om dat ‘teken’, die ‘glimp’ te laten uitgroeien in zijn volle kracht, zegt Jezus dat er maar één ding ‘te doen’ is: vertrouwen in hem. Laat die laatste drie woorden even goed doordringen. Gewoonlijk zeggen wij ‘geloven in’ en ‘vertrouwen op’. Hier staat ‘vertrouwen in’! Dít is ‘het werk van God’: wat wij ook te doen (of te laten) hebben, dat doen, staande in een vertrouwen in het leven en in G-d, zoals Jezus ons dat heeft voorgeleefd.

Joh.6,41-51 (08/08/2021)

De Joden morden nu over hem omdat hij zei: ik ben het brood dat neerdaalde uit de hemel. Ze zeiden: “Is dat niet Jezus, de zoon van Jozef? Kennen wij zijn vader en moeder niet? Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel is neergedaald?”
Jezus antwoordde hen: “Mor niet onder elkaar! Niemand is bij machte naar mij toe te komen als de Vader, die mij zendt, hem niet trekt, en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag. Bij de profeten staat geschreven: En allen zullen door God onderricht zijn. [Jes.54,13] Ieder dus die naar de Vader luistert en leert, komt naar mij toe. Niet dat iemand de Vader heeft gezien! Enkel degene die van God komt, heeft de Vader gezien. Amen, amen, ik zeg jullie: Wie in mij vertrouwt, heeft het volle leven. Ik ben het brood van het leven. Jullie voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, maar zijn [toch] gestorven. Ziehier het [ware] brood dat uit de hemel neerdaalt: ieder die hiervan eet, zal niet sterven. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij in volheid leven. Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld is mijn vlees [lichaam].

Straffe woorden – en dat voor ’t zoontje van onze timmerman! Zou dat niet eerder verwondering moeten opwekken dan verwerping? En toch …
We zéggen dat we een wonder willen; we zéggen dat we Jezus willen volgen; we zéggen dat we honger hebben naar ‘spiritualiteit’; … Maar durven we echt, ten volle, aannemen dat Jezus dit ook werkelijk biedt?
’t Is nochtans ‘simpel’: We hoeven ons ‘alleen maar’ te laten trekken! Geen weerstand bieden aan de G-ddelijke Geest. En toch … (We houden liever de touwtjes in éigen handen.)
Maar G-d is “geduldig en lankmoedig” – zo staat het in de Psalmen te lezen. (Ze bidden doet het ons vóelen.) In de mensengeschiedenis – de ‘grote’ van het volk, en de ‘kleine’ van mijn leven – zendt hij op allerlei wijzen profeten die ons onderrichten in wie Hij voor mensen wil zijn.
Elke dag ‘een hapje eten van Jezus’ leven’ zal ons doen groeien naar het volle leven, gedragen door een Vader die niemand ooit heeft gezien, maar werkelijker is dan ik kan dromen!