Verbonden Léven

Joh. 13,1-15 (6/04/2023)

Het was voor het Paasfeest. Jezus wist dat voor hem het uur gekomen was dat hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader. Hij had de mensen in deze wereld daad-werkelijk liefgehad en zou ze daad-werkelijk liefhebben tot de voltooiing. Het gebeurde tijdens de maaltijd [het Joodse Paasmaal]. De tweedrachtzaaier [diabolos] had het al in het hart geprent van Judas, de zoon van Simon van Keriot, dat hij Jezus zou uitleveren. Jezus wist dat alles hem in handen was gegeven, dat hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde.
Hij stond op van de maaltijd, legde zijn bovenkleed af, nam een linnen doek en omgordde daarmee zichzelf. Vervolgens deed hij water in een wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en af te drogen met de linnen doek waarmee hij was omgord.
Zo kwam hij bij Simon Petrus en deze zegt hem: “Heer, was jíj míjn voeten?” Jezus antwoordde: “Wat ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het herkennen.” Petrus zei opnieuw: “Tot in de eeuwigheid zul jij mijn voeten niet wassen!” Maar Jezus antwoordde hem: “Als ik je niet mag wassen, kun geen deelgenoot zijn van mij.” Nu zei Simon Petrus hem: “Heer, was dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!” Jezus antwoordde: “Wie een bad heeft genomen, hoeft zich niet meer te laten wassen, behalve de voeten. Hij is al gereinigd. En jullie zijn rein – hoewel niet allemaal.” Hij wist immers wie hem zou uitleveren. Daarom zei hij: Jullie zijn niet allemaal rein.
Toen hij dan hun voeten had gewassen en zijn kleren aangetrokken, ging hij weer aanliggen. Hij zei hen: “Herken je wat ik jullie heb gedaan? Jullie noemen mij ‘heer’ en ‘meester’ – en dat doen jullie terecht, want dat ben ik. Maar als ik, de ‘heer’ en ‘meester’, jullie de voeten heb gewassen, moeten ook jullie elkaar de voeten wassen. Ik heb jullie een voorbeeld gegeven opdat jullie het ook zo zouden doen zoals ik het heb gedaan.”

Jezus, Je vraagt me om jouw deelgenoot te zijn. Kan/wil ik dat?
Wat als we straks samen aan tafel gaan? Bij wie zal ik me scharen?
Bij diegene die vol overtuiging beweren bereid te zijn jouw lot te dragen, maar nog voor de eerste moeite heel jouw zijn, je leven, Jou verloochenen?
Bij diegene die je uitleveren, kruisigen ten voordele van eigen belang, economisch belang … , ook al zien ze later dat het toch allemaal niet juist was wat ze deden … maar ja te laat … !
Of bij de zwijgers … zij die in stilte aanliggen, niet roepen maar als ’t er op aan komt, schitteren door afwezigheid?
Aan allen, roepers, uitleveraars en zwijgers geef Jij jouw vriendschap …. En nog veel meer … heel je leven. Wat is mijn antwoord …. Neem ik je aan? Durf ik mij jou eigen te maken, op te eten? Of leg ik je onaangeroerd opzij, gaaf, ongeschonden, ongeleefd?
Mag hij mij meenemen …. Al is het aarzelend, schoorvoetend, twijfelend.
Mag hij mij leren breken en delen, mijn leven geven ook aan de Judas in mijn leven.