Verbonden Léven

Mc.2,18-22 (18/1/2021)

De leerlingen van Johannes en die van de farizeeën hielden vasten.
Ze kwamen naar Jezus: “Waarom vasten die leerlingen wel, maar jouw leerlingen niet?”
Jezus antwoordde: “De vrienden van de bruidegom kunnen toch niet vasten zolang de bruidegom bij hen is?
Al de tijd dat zij hem bij zich hebben, kunnen zij niet vasten.
Maar er zullen dagen komen dat de bruidegom van hen is weggenomen. Dan zullen zij vasten.
Niemand naait een lap van ongekrompen stof op een oud kledingstuk;
anders trekt het nieuwe aan het oude en wordt de scheur erger.
En niemand doet nieuwe wijn in oude leren zakken;
anders doet de wijn de zakken barsten en gaat de wijn verloren met de zakken.
Nee. Nieuwe wijn hoort in nieuwe leren zakken.”

Het mopperen blijft aanhouden. Gisteren werd Jezus vriendschap en het feesten met tollenaars en zondaars in vraag gesteld.
Nu klinkt de vraag over hun vastenpraktijk. “Waarom vasten jouw leerlingen niet?”
Blijkbaar zien de ander wél al datgene wat in hun beleving niet klopt
(er wordt niet gevast, Jezus die omgaat met tollenaars, regels die overtreden worden…) maar wat er écht gebeurt, dat zien ze niet.
Ze zien niet de aanwezigheid van G-d in hun midden, niet de blijdschap,
noch de vreugde en het helende effect dat die Aanwezigheid met zich meebrengt.
Net zo min als de ommekeer, die het toelaten van die Aanwezigheid in je leven, teweeg brengt.
Jezus’ logica is duidelijk van een andere orde en vereist een nieuwe manier van kijken en denken,
die pas te zien is als je je eigen logica durft op te schorten.
Misschien is het niet zo gek om af en toe een vastendag in te bouwen.
Vast-en om los te komen van onze manier van denken, wetten en regels, vastgeroeste ideeën, overtuigingen…
Om te (kunnen) zien waar G-d – hier en nu – gebeurt.

 

Mc.2,23-28 (19/1/2021)

Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden. Zijn leerlingen plukten al gaande aren.
De farizeeën zeiden tegen hem: “Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
Hij antwoordde: “Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed
en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6] Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar –
het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat, die niemand mag eten behalve de priesters, en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
“De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat. Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.

Is dit een staaltje losbandig leven van Jezus? Jezus die de wet aan z’n laars lapt?
Of speelt hier meer? Waar gaat het ten diepste om voor Jezus?
Hij focust zich op de kern van de zaak: een G-dgericht leven! Geen vrijblijvende losbandigheid maar ‘vrijheid’.
Die ‘vrijheid’ stelt hem in staat om te doen wat hij moet doen.
Zou dit een houding kunnen zijn om met onze coronamaatregelen om te gaan?
Met mensen op weg gaan, samen dagelijkse dingen doen (vb. wandelen). Hun leven leren kennen. Je op hen afstemmen.
Hun perspectief aannemen en zien wat er voor die ander – nu doorheen coronatijden – op het spel staat.
De ander alert en zorgzaam nabij blijven, gefocust op de kern van de zaak – G-dgericht!
Dan in alle vrijheid – en verantwoordelijkheid – doen wat moet gedaan opdat de ander zou leven.
En ja misschien moet daarvoor, soms even, de wet (een maatregel) wijken.
Dit is geen pleidooi voor losbandigheid (lockdownfeestje of dergelijke), geen uitnodiging om zomaar te doen waar je zin in hebt,
maar om te leven vanuit een diep geworteld zijn in G-d (Liefde). Om vrij en verantwoord de ander zorgzaam nabij te zijn.
En door het go(e)de te doen, G-d te eren (daar is toch de sabbat voor bedoeld?).

Mc.3,1-6  (20/1/2021)

Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen. Daar was iemand met een verdorde hand.
Men hield hem in de gaten of hij op sabbat zou genezen, zodat ze hem konden aanklagen.
Hij zei tegen degene met de verdorde hand: “Sta op. Kom hier in het midden.”
En tegen hen zei hij: “Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad, iemand bevrijden of doden?”
Maar zij zwegen. Woedend keek hij rond, diep bedroefd om de verhardheid van hun hart,
en hij zei tegen hem: “Strek je hand uit.” Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
De farizeeën gingen naar buiten en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.

Er was een diep verdriet in hem. Het verdriet was niet zichtbaar. De verdorde hand wel.
Zichtbaar was zijn geklungel bij het werk, zijn geknoei bij het eten én … de blikken van minachting die hem dat opleverde.
Nu ging hij naar de bidplaats. Hij wou. Ook al had men hem al lang laten voelen dat zijn bidden maar half was.
Nu was daar iemand aanwezig die óók diep bedroefd was. Níet om verschrompelde handen, maar om verschrompelde harten.
Stel je voor! Hij was bereid goed te doen!
“Strek je hand uit, hier in ons midden.” Geen minachtende blikken bij hem, alleen een mee-vóelen van het verborgen verdriet.
En hij werd ge-heel-d. Zijn hand en zíjn hart.
Zouden ook de harten van de andere aanwezigen ge-heel-d worden …?

Mc.3,7-12 (21/1/2021)

Jezus en zijn leerlingen trokken zich terug naar het meer.
Een grote menigte volgde hem, vanuit Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea;
en van over de Jordaan en rond Tyrus en Sidon. Heel velen die hoorden wat hij allemaal deed,
kwamen naar hem. Hij zei tegen zijn leerlingen
dat ze een bootje in de buurt moesten houden opdat ze hem niet zouden verdringen.
Want hij genas velen, zodat al wie een of andere kwaal had op hem aandrong om hem aan te raken.
En toen de nog niet gereinigde geesten hem zagen, vielen zij voor hem neer en krijsten: “Jij bent de zoon van God!”
Maar hij snauwde hen met kracht af dat ze hem niet bekend mochten maken.

Jezus had wat ster-allures! Een schare die hem altijd maar volgt, aan zijn lippen hangt,
en aan zijn kleren … Groupies (met het postuur van vissers zullen ze eerder lijfwachten geleken hebben) die hem moeten beschermen.
Ja, ‘uitstraling’ had hij zeker. (Ook in alle klassieke afbeeldingen van Jezus, gaf men dit weer door de ‘aura/aureool’, de stralenkrans of gloed rond zijn hoofd.)
Zou Jezus, als hij vandaag leefde, veel ‘vrienden’ hebben gehad op facebook? Een hele schare ‘volgers’ op twitter?
Zou de pers zich verdrongen hebben – en veel betaald – om een interview te krijgen? Zou hij zijn privéleven (hoe hij met zijn Vader omging)in ‘de blaadjes’ hebben gezet?
Of omgekeerd: Zouden ‘de sterren van vandaag’ hun invloed aanwenden om allerlei noodlijdenden te helen?
Zouden zij de kracht hebben iets te veranderen in het leven van hun volgers – én er dan nog duidelijk bij zeggen dat ze het niet bekend mogen maken?
We zullen het nooit weten … Niet omdat Jezus niet vandaag leeft of omdat er vandaag geen sterren zouden zijn die zoiets doen,
maar omdat het geheim van een échte ster alleen te zien is … in een stal.

Mc.3,13-19 (22/1/2021)

Jezus ging het gebergte in en riep dezen bij zich met wie hij een bedoeling had, en zij kwamen naar hem.
Hij maakte een twaalftal om dicht bij hem te zijn, om hen uit te zenden om te verkondigen [apostelloo]
en om volmacht te hebben ziekten te genezen en demonen uit te drijven.
Dit zijn de twaalf: Simon, aan wie hij de naam rots [/steen – Heb.: kefas – Lat.: petrus] gaf,
Jakobus, [de zoon] van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, aan wie hij de naam boanerges gaf,
wat betekent: zonen van de donder [gods stem], Andreas en Filippus, Bartolomeüs en Matteüs,
Tomas en Jakobus, [de zoon] van Alfeüs, Tadeüs en Simon de Kananeeër [/de ijveraar/de zeloot],
en Juda, de man uit Kerioth, die hem ook heeft overgeleverd.

Geen elftal om te voetballen. (Voetbal als voor miljoenen georganiseerd spel, bestond uiteraard nog niet,
maar ik ben er zeker van dat Jezus met zijn vriendjes wél achter een voorthobbelend object aanholde om het weer verder te schoppen 😉.)
Geen elftal dus, wél een twaalftal: een weerspiegeling en symbolisering van ‘de twaalf stammen van Jakob’, van het hele Godsvolk dus.
Een grootse roeping … voor die doodnormale (en in de ogen van de ‘high society’ meestal nogal simpele) mensen.
Zou G-d nu werkelijk zijn ‘koninkrijk’ toevertrouwen aan zo’n stelletje …? Ja dus! Zoals verder in het doen en laten van Jezus ook zal blijken,
is ‘Gods koningschap in deze wereld’ geen zaak van alwetendheid, eigengereidheid, heldhaftige kracht en dat soort dingen meer.
Iedere keer opnieuw zien we Jezus eerder uitgaan naar wie het niet (meer) weet, die niets (meer) heeft om zichzelf op te beroemen,
die alle kracht kwijt is … en het alleen nog verwacht van G-d. Op déze basis – op dat Vertrouwen – wordt het hele ‘volk van God’ gebouwd!

Mc.3,20-35 (6/06/221)

Jezus ging naar huis, en opnieuw kwam er zoveel volk samen dat ze geen kans hadden om te eten. Toen zijn verwanten dit hoorden, gingen ze naar hem toe om hem mee te nemen, want men zei dat hij buiten zijn zinnen was. De schriftgeleerden die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: “Hij heeft Beëlzebul: door de heerser van de demonen drijft hij demonen uit!”
Hij riep hen bij zich en in gelijkenissen zei hij tegen hen: “Hoe kan een satan een satan uitdrijven? Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan het niet standhouden, en als een huis innerlijk verdeeld is, kan het niet standhouden. Als nu de tegenstander [satan] opgestaan is tegen zichzelf en innerlijk verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen.
Niemand kan het huis van een sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke bindt. Dan kan hij diens huis beroven.”
“Zeker, ik zeg jullie: Alles zal aan de mensen vergeven worden, alle zonden en alle godslasteringen, hoeveel ze ook gelasterd hebben. Maar wie lastert tegen de heilige Geest, vindt in eeuwigheid geen vergeving, maar valt onder het eeuwig oordeel.” Dit [zei hij] omdat ze gezegd hadden: Hij is bezeten van een onreine geest.
Nu kwamen zijn moeder en broers naar hem toe. Buiten staande, zonden ze iemand om hem te roepen. Er zat een menigte rond hem. Ze zeiden: “Kijk, je moeder en broers staan buiten en zoeken je.” Hij antwoordde hun: “Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers?” En rondkijkend naar al wie in een kring rondom hem zat, zei hij: “Kijk … mijn moeder en mijn broers …! Want al wie de bedoelingen van God doet, die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”

Hier, net zoals in de eerste lezing (over ‘de zondeval van adam en eva’), worden twee zaken bij elkaar gebracht. Delicaat, maar diep God-menselijk als je het goed begrijpt. Enerzijds: waar komt het kwaad vandaan? Anderzijds: Wie zijn mijn verwanten, wat betekent mijn familie voor mij?
‘Schriftgeleerden’ (toen en vandaag) menen pasklare antwoor-den te hebben die in hun denkschema’s passen, ook als ze mij daarvoor in een hokje moeten persen waar ik me niet in voel passen. Ik heb ook geen ‘uitleg’ voor het aanwezige kwaad, maar ik probeer er wel om best mee om te gaan. Dat alleen al is hun een doorn in het oog. Ze doen liever alsof ze het kwaad ver van hen kunnen houden door hun geredeneer en het verwijt aan anderen.
‘Verwanten’ (toen en vandaag) hebben een oprechte bekommer-nis om mij (o.a. dat ik voldoende zou eten). Maar soms is ook bij hen de vraag of ze het wel zien vanuit hoe ík in het leven sta, of dat ze alleen bekommerd zijn over ‘hoe komt dat over bij ‘de mensen’, wij willen niet voor schut staan’.
Wie zijn mijn ‘ware verwanten’? Zij die mij leven én Léven schenken; die – vanuit wie ik werkelijk ben – mij helpen mij te richten op het Go(e)de en Zíjn bedoelingen waar te maken; én die mij niet verwerpen als ik er eens naast zit …