Verbonden Léven

Psalmen4

Psalm 144

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 144

Gezegend ben Jij, Hèer, mijn róts,
die mijn handen ínwijdt in de strìjd,
mijn vríend en mijn vèsting,
mijn tóevlucht en schùilplaats.

God, wat is de sterveling dat Jìj aan hem dénkt;
een mensenkind dat Jíj naar hem òmziet?
Een mens – hij líjkt slechts een zùcht,
als een scháduw gaan zijn dagen voorbìj.

God, neig de hemel èn daal néer,
raak de bergen, dát zij ontvlàmmen;
laat flitsen jouw lícht, zet hen op hun plàats;
richt jouw píjlen, dat zij hùiveren.

Reik je hand, red mij uit de wòeste wáteren,
uit de hand van de kínderen van vrèemdheid,
wiens monden válsheid sprèken
en hun dáden van bedròg.

God, een nieuw lìed wil ik zíngen,
spelen op de tiensnarige hárp voor Jòu,
die kóningen zège brengt
en David, je díenaar, rèdding.

Ruk ook mìj weg van het kwáad,
red mij van de kínderen van vrèemdheid,
wiens monden válsheid sprèken
en hun dáden van bedròg.

Mogen onze zònen zijn als bómen,
stevig ópgegroeid sinds hun jèugd,
en onze dóchters als hòekzuilen,
sierlijk geboetséerd als voor een palèis.

Mogen onze schùren vól zijn,
voorzien van állerlei vòedsel,
de schapen in onze wéiden tàlrijk
en ons vée wel doorvòed.

Moge er geen brès komen in onze múren,
geen noodzaak tot vlúchten of wèeklagen.
Gezegend het volk dat zó mag lèven!
Zo gezegend is het volk dat Jóu heeft als Gòd!

 

 

 

(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)

Psalm 144 - aanzet

Het verhaal gaat dat in de psalmen 140 tot 143 David, de herdersjongen die koning werd, nogal heeft moeten vechten. Het kleine Israël wordt immers wel vaker bedreigd door die grote en machtige mogendheden in het Midden-Oosten. In psalm 144 kijkt David daarop terug, in het besef dat hij er niet alleen voor stond. Dankbaarheid welt op, de psalm begint met een loflied.
Het mag dus ook niet vreemd klinken dat David God looft om zijn hulp in de strijd. ’t Is alsof God hem alles gaf wat hij nodig had, van training en techniek, over bunkers en loopgraven, en ja, tot zelfs nabije steun en vriendschap. David, de herder-koning, kreeg als opdracht in dit leven om het land van het jonge volk Gods te beschermen tegen de boze buitenwereld. Daartoe kreeg hij van God alles wat hij nodig had.
En dan komt die o zo mooie gedachte: God, wat is de sterveling dat Jij aan hem denkt, een mensenkind dat Jij naar hem omziet?
Op dit punt in de psalm kijk ik heel graag even naar mezelf. En ik hoop dat jij dat ook doet, even kijken naar jouzelf. Een paar vragen poppen op:

- Wat is mijn opdracht in dit leven? Waartoe wordt ik uitgenodigd op dit eigenste moment? Wat geeft God mij vandaag te doen?
- En als ik wat dieper kijk, blijkt dan ook dat ik precies blijk te kunnen wat nodig is? Dat ik alles in huis heb om te doen wat van mij gevraagd wordt?

Als ik kijk naar de afgelopen week, dan zie ik wel zoiets:

- In LaSperanza, ons koor met mensen met visuele en andere beperkingen, begeleide een jong meisje met autisme mee met onze vaste pianist het koor. Quatre main, zoals ze dat noemen. De nootjes waren helemaal correct, maar ik miste muzikaliteit. Blijkbaar kreeg ik op dat moment de juiste woorden om aan dat meisje met autisme duidelijk te maken wat ik bedoelde. Ze keek me aan met van die grote vraagogen, en ik dacht: Oei, dat heeft ze niet begrepen. Maar toen speelde ze, en God-zij-dank, het klonk hemels.
- Een groepje studenten werkte aan een bevraging van de buurt, en nu willen ze een gezellige namiddag organiseren voor mensen uit de buurt en voor onze bewoners. Ik kon wat realiteit binnenbrengen in hun wilde ideeën. Uit chaos ontstond, door die samenwerking tussen ‘jong geweld’ en ‘creatief, maar toch wat meer bedaard’ een haalbaar concept.
- De puzzel om vakantie mogelijk te maken voor al onze collega’s, en dat terwijl er al een tekort aan personeel is, leek bijzonder moeilijk. Vorig jaar moest ik het doen met maar één jobstudent. Dit jaar dienden zich al een zestal jongelui aan, mee dankzij een jonge collega die een hippe flyer maakte om hier reclame voor te maken. Een cadeautje van Godswege: een frisse flyer, jong enthousiasme … en mijn talent om dat dat allemaal in goede banen te leiden. Ik zie de vakantie met een zekere gerustheid tegemoet.

En dan moet ik bekennen: ja, ik kreeg – in ’t groot én in ’t klein – ’t een en ’t ander te doen. Het was mijn taak, minstens toch op dat moment. En ik kreeg wat ik nodig had om die taak naar behoren uit te voeren. Ik kan de woorden van David alleen maar beamen:
God, wat is de sterveling dat Jij aan hem denkt, een mensenkind dat Jij naar hem omziet.
God, wat is woonproject voor mensen met beperking dat Jij daaraan denkt, een thuis voor kwetsbare mensen dat jij daarnaar omziet.
David blijft in zijn lied, zijn gebed God vragen om dat goede leven. Eerst gaat het nog wat over dat geweld van heersers uit de buurt, die kinderen van vreemdheid, wiens monden valsheid spreken en wiens daden bestaan uit bedrog. Maar meer en meer gaat het lied over in een verlangen naar wat daarna kan volgen: leven in rust, leven in overvloed, leven in veiligheid, voor zichzelf en voor zijn kinderen / zijn volksgenoten.
Gezegend God, dat Jij ons alles geeft wat nodig is om niet ten onder te gaan.
Gezegend God, dat Jij ons nog zoveel meer geeft, dat Jij ons alles geeft om volop te gedijen.
Het tekent David, dat hij dit alles niet op eigen rekening schrijft: Ik heb toch maar mooi gezorgd voor … Nee, David blijft die kleine herdersjongen, die weet dat hij uit zichzelf zoiets niet kan. Hij brengt zijn wensen, zijn verlangens voor God. En dan zegent hij zichzelf, dan zegent hij zijn volk, dat zij onder Gods vleugels mogen leven.
Als ik nu opnieuw naar ’t eigen leven kijk, dan zie ik dat dit laatste toch wel niet zo evident is als het lijkt:

- Durf ik al mijn vragen, al mijn wensen voor God te brengen? Durf ik uit te spreken waar ik naar verlang?
- En ervaar ik het als een zegen, heel concreet, in mijn dagelijks leven, dat ik Jou, God, heb als God?

Als ik heel eerlijk kijk, dan weet ik dat ik nog veel kan leren, van David en van anderen die leven in vertrouwen.