Verbonden Léven

Joh.9,1-41 (19/03/2023)

En toen hij wegging zag hij iemand die blind was vanaf zijn geboorte. Zijn leerlingen vroegen hem: “Rabbi, wie heeft er gezondigd zodat hij blind geboren is, hijzelf of zijn ouders?”
Jezus antwoordde: “Noch hijzelf heeft gezondigd, noch zijn ouders! Maar Gods werken moeten in hem openbaar worden. Zolang het dag is moeten we de werken doen van hem die mij gezonden heeft. – Er komt een nacht waarin niemand bij machte zal zijn te werken. Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht van de wereld.”
Nadat hij dit gezegd had, spuwde hij op de grond, maakte met het speeksel slijk en streek het slijk op de ogen van de blinde. Hij zei tegen hem: “Ga je wassen in de vijver van Siloam [waterreservoir in Jeruzalem] – wat betekent: gezondene. Hij ging dus weg, waste zich en kwam ziende terug.
De buren nu, en anderen die hem vroeger blind hadden gezien, zeiden: “Is dat niet degene die zat te bedelen?” Sommigen zeiden: “Dat is inderdaad hem.” Maar anderen zeiden: “Nee, hij gelijkt alleen aan hem.” Hijzelf zei: “Ik ben het!”
Ze vroegen hem dan: “Hoe zijn dan je ogen geopend?” Hij antwoordde: “Iemand, die Jezus heet, maakte slijk en bestreek mijn ogen en hij zei mij: ga je wassen in de vijver van Siloam. Ik ben dus gegaan en heb mij gewassen en toen kon ik weer zien.” Ze vroegen hem nu: “Waar is die mens?” Hij antwoordde: “Ik weet het niet.”
Toen brachten ze de man die blind geweest was naar de farizeeën – de dag waarop Jezus slijk maakte en hem de ogen opende was een sabbat. Opnieuw vroegen nu ook de farizeeën hoe hij weer ziende was geworden. En hij zei hen: “Hij heeft slijk op mijn ogen gelegd en ik heb mij gewassen, en ik zie.”
Sommigen van de farizeeën zeiden: “Die mens is niet van God, want hij onderhoudt de sabbat niet.” Maar anderen zeiden: “Hoe zou een zondig mens [want hij onderhoudt de sabbat niet] zulke [heils]tekenen kunnen doen?” En zo was er verdeeldheid [schisma] onder hen.
Ze vroegen dus opnieuw aan de blinde: “Jijzelf, wat zeg jij over hem, aangezien hij je de ogen heeft geopend?” Hij zei: “Hij is een profeet.”
Eigenlijk geloofden de Joden het niet van hem dat hij blind geboren en weer ziende geworden was, totdat ze de ouders riepen van de ziende gewordene. Ze vroegen hen: “Is dit jullie zoon van wie jullie zeggen dat hij blindgeboren is? Hoe kan het dan dat hij nu ziet?” Zijn ouders antwoordden hun: “Wij weten dat dit onze zoon is en dat hij blindgeboren is, maar hoe hij nu ziet, weten wij niet; ook wie hem de ogen geopend heeft, weten wij niet. Vraag het hemzelf, hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.”
Dit zeiden zijn ouders omdat ze bang waren voor de Joden, want de Joden waren al overeengekomen dat iemand die hem [Jezus] beleed als de Gezalfde [Christos/Messiah] uit de plaats van samenkomst [synagoge] verbannen zou worden. Daarom zeiden zijn ouders: Hij is oud genoeg, vraag het hemzelf.
Ze riepen de blinde dus voor de tweede keer en zeiden hem: “Geef eer aan God. Wíj weten dat die mens een zondaar is.” Hij antwoordde daarop: “Of hij een zondaar is, weet ik niet; één iets weet ik: dat ik blind was en nu zie.”
Opnieuw vroegen ze hem: “Wat heeft hij je gedaan? Hoe heeft hij je de ogen geopend?” Hij antwoordde hun: “Ik heb het jullie al gezegd. Hebben jullie niet geluisterd? Waarom willen jullie het opnieuw horen? Is het soms jullie bedoeling ook leerling van hem te worden?”
Ze werden grof tegen hem en scholden: “Jijzelf bent een leerling van hem, wíj zijn leerlingen van Mozes. Wij weten dat God tegen Mozes heeft gesproken, maar van hem [Jezus] weten wij niet vanwaar hij is.” De man antwoordde hen: “Dat is iets wonderlijks, dat júllie niet weten vanwaar hij is, terwijl hij mij de ogen heeft geopend. We weten [toch allemaal] dat God geen gehoor geeft aan zondaars, maar dat hij wel gehoor geeft als iemand Godvrezend is en zijn wil doet? In der eeuwigheid is niet gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend! Als die mens niet van God was, dan was hij niet vol-macht iets te doen.”
Ze antwoordden hem: “In zonde ben jij geboren, van kop tot teen, en jij spelt ons de les?” En ze wierpen hem buiten.
Jezus hoorde dat ze hem buiten hadden geworpen. Hij zocht en vond hem, en zei hem: “Vertrouw jij in de Mensenzoon?” Hij antwoordde: Wie is dat, heer, zodat ik in hem kan vertrouwen?” En Jezus zei hem: “Je ziet hem én je spreekt met hem. Hij is het!” Nu zei hij: “Ik vertrouw, Heer”, en hij boog zich voor hem neer.
En Jezus zei: “Om een onderscheidend oordeel te bepalen ben ik in deze wereld gekomen, opdat de niet-zienden zouden zien en de zienden blind zouden worden.” Enkele farizeeën die bij hem waren, hoorden dit en vroegen hem: “Wij zijn toch niet ook blind?” Jezus zei hen: “Waren jullie maar blind, dan had je geen zonde. Maar nu je zegt: wij zien, blijft je zonde.”

Een lang verhaal in meerdere episodes – maar ’t is zondag: neem de tijd om het rustig te lezen. Telkens lijkt het te draaien rond ‘(willen) zien’ en ‘niet (willen) zien’ – en dat dat niet altijd gelijk loopt met de personen van wie je het zou denken. Hetzelfde met ‘(willen) weten/kennen’ en ‘niet (willen) weten/kennen’. En vandaar ook hetzelfde met ‘(willen) liefhebben/een warme verbinding aangaan’ of niet (willen). Ga maar eens in de schoenen van elk van de personages staan en ‘zie’ wat er dan gebeurt!
De blindgeborene lijkt een beetje de speelbal van het hele gebeuren. Hij was het dan wellicht ook al lang gewoon dat er veel in zijn plaats werd beslist. Geleidelijk aan echter komt hij meer en meer in zijn eigen kracht te staan. Misschien is dat hier nog het grootste wonder – dat ook vandaag zou kunnen gebeuren: dat mensen vrij gemaakt worden, uiterlijk en innerlijk; dat ze in hun eigen waarde worden hersteld en ‘iemand mogen zijn voor iemand’. Ook wij kunnen díe bevrijding bewerken, langs de weg van willen zien, willen kennen en willen liefhebben!