Mt.13,44-46 (2/08/2023)
44 “Opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een schat die verborgen is in een akker.
Iemand vindt hem en verbergt hem weer,
om vol blijdschap alles te gaan verkopen wat hij heeft
om die akker te kopen.”
45 “En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een koopman op zoek naar mooie parels.
46 Als hij één uitzonderlijk waardevolle vindt,
gaat hij alles verkopen wat hij heeft
en koopt die ene parel.”
De Evangelieteksten van de laatste weken worden nogal verknipt, verspreid en herhaald. Dat maakt het voor een commentaarschrijver van elke dag wel wat lastig. Wat valt er nog te zeggen over zo’n kort stukje tekst?
Ik zou niet mogen klagen; ik kom er alleen mee te staan in de lijn van onze leermeester zelf die telkens opnieuw – en opnieuw en opnieuw – verhaaltjes weet te verzinnen om aan ons harde hoofd en harde hart iets duidelijk te maken van wat hij bedoelt met dat ‘koningschap der hemelen’.
Wellicht hebben wij het nodig om die verhalen opnieuw en opnieuw te horen, omdat het nodig is er opnieuw en opnieuw naar op zoek te gaan! Hoe bedrieglijk eenvoudig de verhaaltjes ook zijn, de realiteit van dat koningschap der hemelen is dat toch niet zomaar. Het vraagt heel wat van wie het wil zoeken.
Opnieuw en opnieuw dus: blijf zoeken, blijf op weg gaan, … wat je vindt zal blijdschap zijn en uitzonderlijk waardevol!
Mt.14,22-36 (8/08/2023)
22 Onmiddellijk dwong Jezus zijn leerlingen
in de boot te stappen
en voor hem uit naar de overkant te varen,
terwijl hij de menigte zou wegzenden.
23 En nadat hij hen had weggezonden, ging hij de berg op
om in afzondering te bidden.
Toen de avond viel, was hij daar alleen.
24 De boot was al midden op het meer, ver van het land,
en werd geteisterd door de golven.
Ze hadden immers de wind tegen.
25 In de vierde nachtwake [laatste kwart van de nacht]
kwam Jezus tot bij hen, wandelend op het meer.
26 Toen de leerlingen hem zagen wandelen op het meer,
raakten ze in grote verwarring.
“Een spook [phantasma]!”, zeiden ze
– en ze schreeuwden van angst.
27 Onmiddellijk echter sprak Jezus tegen hen:
“Hou moed, ik ben het, vrees niet.”
28 Petrus antwoordde hem nu:
“Heer, als jij het bent,
beveel mij dan bij jou te komen op het water.”
29 Hij zei: “Kom!”
En Petrus stapte uit de boot,
wandelde op het water
en ging naar Jezus.
30 Toen hij echter de wind zag,
werd hij bang en begon te zinken.
Hij schreeuwde: “Heer, red mij!”
31 En onmiddellijk strekte Jezus zijn hand uit
en greep hem vast.
Hij zei hem: “Klein-vertrouwende, waarom wankelde je?”
32 Ze stapten in de boot
en de wind ging liggen.
33 Zij die in de boot zaten, bogen voor hem neer:
“Waarlijk, jij bent Gods zoon!”
34 Ze staken over
en kwamen aan land in Gennesaret.
35 De mannen van die plaats herkenden hem
en zonden de boodschap in heel die omgeving,
en men bracht allen bij hem die er slecht aan toe waren.
36 Ze smeekten hem dat ze alleen al maar de zoom van zijn kleed mochten aanraken.
En wie dat deed, werd bevrijd.
Jezus’ nood om in de stilte alleen te kunnen bidden, blijft. De honger van de mensen had hem uit die stilte doen komen om een woord van bevrijding en richting te geven. (zie gisteren) Maar hij keert terug naar die stilte, omdat het begin- én eindpunt van zijn hele ‘werk’ Gód is, en niet hijzelf.
En weer is er een nood van mensen die hem uit die stilte haalt. Het is de angst van het dreigen te verzuipen in het leven. Eigenlijk stellen de leerlingen op hun bootje niet eens de vraag! Maar voor wie met een helder oog in het donker van het leven tuurt, ziet wel waar mensen angstig zijn en nood aan hebben.
Opnieuw de vraag van gisteren: zoek ík de stilte op, om vanuit G-d en naar G-d toe te leven? Laat ik in die stilte mijn oog zo helder worden dat ik zíe de werkelijke nood van de mensen om mij heen, ook als ze die niet uitspreken? Dan zal en dan kán ik mijn hand uitsteken …
Mt.23,23-26 (29/08/2023)
23 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
ondermaatse oordelaars,
omdat jullie wel tienden afdragen
van [details als] munt, dille en komijn,
maar de zwaarwichtiger dingen van de wet nalaat:
onderscheiding, barmhartigheid en vertrouwen.
Déze dingen moet je doen,
en de andere niet nalaten.
24 Blinde wegwijzers,
die de mug uitziften maar de kameel doorslikken.
25 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
ondermaatse oordelaars,
omdat jullie wel de buitenkant van drinkbeker en schotel reinigen,
maar van binnen vol roofzucht en mateloosheid zijn.
26 Blinde farizeeër,
reinig eerst de binnenkant van de beker
zodat ook de buitenkant rein wordt.
Jezus gaat nog een tijdje door met de schriftgeleerden en farizeeën er ferm van langs te geven. Hij verzet zich tegen hun religieuze hypocrisie. Zonder er doekjes om te winden zegt hij wat hij ziet gebeuren, nl. dat ze vooral aandacht besteden aan de ‘buitenkant’, meer dan de ‘binnenkant’. Het maakt hem kwaad. Voor hem is het immers vanzelfsprekend dat je de uiterlijke vormen, de bestaande richtlijnen, met de nodige souplesse moet hanteren (“de sabbat is er voor de mens, de mens niet voor de sabbat).
Maar daarvoor is onderscheidingsvermogen en goddelijke Liefde nodig. Om het soepele – helende – omgaan met de wet niet te laten verworden tot op eigenbaat gerichte verdraaiing, heb je deze beide nodig. Als je geen ‘blinde wegwijzer’ wil worden en je je woorden echt waar wil laten worden in daden, dan heb je deze beide nodig. Want Alleen de Liefde stelt ons in staat om dingen waarachtig en daad-werkelijk te onderscheiden.
Mt.23,27-32 (30/08/2023)
27 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat jullie zijn als witgekalkte graven,
die aan de buitenkant wel mooi schijnen,
maar aan de binnenkant vol zijn
van doodsbeenderen en allerlei onreinheid.
28 Zo schijnen ook jullie aan de buitenkant rechtvaardig voor de mensen,
maar aan de binnenkant zijn jullie vol
van ondermaats oordeel en wetteloosheid.
29 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, ondermaatse oordelaars,
omdat jullie graven voor de profeten bouwen
en de gedenkplaatsen van de rechtvaardigen versiert,
30 en zegt:
‘Als wij hadden geleefd in de dagen van onze vaderen,
dan zouden wij niet medeplichtig zijn aan het bloed van de profeten.’
31 Zo getuig je over jezelf
dat je zonen bent van wie de profeten vermoordden
32 en maken ook jullie de maat van jullie vaderen vol.
Jezus kan het duidelijk niet hebben als mensen hun oordeelsvermogen niet gebruiken. G-d heeft mensen de kracht van ons verstand gegeven; we moeten er dan ook ten volle gebruik van maken, zowel voor de grote keuzes in ons leven als voor de kleine keuzes waar wij dagelijks voor gesteld staan.
Waar loopt het volgens Jezus fout met dat onderscheidingsvermogen?
Het gaat mis als wij de buitenkant belangrijker gaan vinden dan de binnenkant. ‘Hoe ziet het eruit voor de buitenwereld’, is een vraag van weinig nut om tot een diepteoordeel te komen.
Het gaat ook mis als wij ‘recht’ ‘ombuigen’ naar eigen voordeel, en onderscheiden eigenlijk niets anders wordt dan argumenten zoeken om het eigen gelijk te bewijzen.
Het gaat ook mis als wij onze voorgangers op een voetstuk zetten, omdat we daarmee natuurlijk ook alleen maar onszelf ‘verhogen’ en geen kritisch zicht op onszelf toelaten.
Het staat hier niet letterlijk vermeld, maar waar het voor een Go(e)d onderscheidingsvermogen dan wél om gaat, is de kracht van ons verstand te richten op G-d, en met dát kompas de lijnen in ons leven te bepalen.
Mt.5,43-48 (12/ 03/2022)
Jullie hebben gehoord dat er gezegd is: Je zult wie je nabij is daad-werkelijk liefhebben en je vijand haten. [Lev.19,18]
Ik echter zeg jullie: Heb je vijanden daad-werkelijk lief, zegen wie jou vervloekt, doe goed aan wie jou haat en bid voor wie jou vervolgt. Dan worden jullie kinderen van de Vader in de hemelen, want hij laat zijn zon opgaan over slechten en goeden en laat het regenen over integeren en niet-integeren.
Want als jullie [alleen] liefhebben wie jullie liefheeft, wat is dan je verdienste? Doen de tollenaars [die hun eigen volk uitbuiten] niet hetzelfde? En als jullie alleen je vrienden begroeten [= zegenen met vrede], wat doe je dan extra? Doen de niet-Joden [die volgens de wet buiten Gods plan vielen] niet hetzelfde?
Wees dus volkomen integer zoals jullie Vader in de hemelen volkomen integer is.
Als we alleen lief zijn voor wie lief zijn voor ons … Wat voor bijzonders doen we dan?
Het is even simpel als uitermate verregaand!
Maar Jezus had het goed gezien: dat wederzijdse liefhebben is heel mooi, maar ligt eigenlijk in onze menselijke natuur. Als wij ook willen beleven dat wij tegelijk van goddelijke oorsprong zijn – wij zijn toch geschapen naar G-ds beeld en gelijkenis?! – dan moeten we vérder gaan.
Het is zónder hoge dunk, maar wél als hoge opdracht gezegd: Christenen die in de middenmoot van de liefde blijven zonder daar bovenuit te stijgen, moeten misschien nog beginnen Christen te zijn!
Gelukkig – want wie zou dáár ten volle aan toe komen? – weten wij dat G-d “lang van geduld en mild van genade is” (Ps.103,8) en dat Jezus zijn boodschap ‘op de groei’ voorzag, maar toegroeien naar een volkomen integriteit betekent dus ook toegroeien naar een steeds bredere inclusiviteit, die tegelijk zal blijken verdiepend te zijn. Hoe ruimer ik de werkelijk ánderen leer liefhebben, hoe dichter ik bij dé Andere kom …
Mt.18,21-35 (22/03/2022)
Petrus kwam naar Jezus en vroeg: “Heer, hoe vaak mag iemand tegen mij zondigen om hem nog te vergeven? Tot zeven maal?” [volgens de Thora: drie of vier maal] Jezus antwoordde hem: “Niet tot zeven maal, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven maal!”
Zo is het koningschap van de hemelen te vergelijken met een koning die vereffening wilde vragen van zijn dienaren. Toen hij begon werd iemand bij hem gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was. [= 10.000 x 6.000 daglonen] Omdat hij niets had om te betalen, beval de heer dat hij, met zijn vrouw, kinderen en al wat hij had, verkocht zouden worden.
Nu viel de dienaar voor hem op zijn knieën en smeekte: “Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.” De heer werd ten diepste bewogen, liet de dienaar vrij en schold hem het geleende kwijt.
Maar toen die dienaar naar buiten ging, kwam hij een mede-dienaar tegen die hem honderd denariën schuldig was. [= 100 daglonen] Hij greep hem bij de keel: “Betaal wat je me schuldig bent!” De mede-dienaar viel hem aan de voeten en smeekte: “Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.” Maar hij weigerde. Integendeel, hij wierp hem in de gevangenis totdat hij het verschuldigde betaald zou hebben.
Andere mede-dienaars zagen dit gebeuren en waren zo diep geschokt dat ze het gebeuren aan hun heer gingen melden. Toen riep de heer hem bij zich en zei hem: “Inrotte dienaar, heel die schuld heb ik jou kwijtgescholden omdat je mij dat gesmeekt hebt. Moest je je dan ook niet ontfermen over die mede-dienaar, zoals ik me ontfermd heb over jou?”
En vertoornd leverde de heer hem over aan de folteraars totdat hij het hele verschuldigde betaald zou hebben.
Zo zal ook mijn hemelse Vader met jullie doen als je niet van harte je mede-mens vergeeft.”
Vergeven, het kan zó verdomd lastig zijn. Mij helpen twee zaken.
Ten eerste: kijken naar het gebeuren vanuit het perspectief van de ander. Een perspectiefwissel uitvoeren is echter niet evident. Hiervoor moeten eerst de gemoederen bedaard en de emoties tot rust gekomen zijn. Dan pas kan ik me opnieuw open stellen voor die ander. Hoe dieper echter de kwetsuur, hoe moeilijker om met aandacht aanwezig te blijven en me niet af te sluiten.
Ten tweede: een Australische zegswijze die me, net als de tekst van vandaag, uitdaagt in mijn poging om Verbonden te Léven. Een zegswijze die de Aboriginals helpt bij hun omgaan met elkaar, met onrechtvaardigheid of met conflicten. In gedachten zeggen ze, met sereniteit en verdraagzaamheid: ”Ik zegen je en ik laat je gaan.” Je wenst de ander het beste toe door hem te zegenen en je vergeeft al zegenend en loslatend. Het helpt om uit je emoties te blijven enerzijds en uit het oordelen anderzijds. “Ik zegen je en ik laat je gaan”, niet één keer maar telkens weer, oneindig indien nodig.