Verbonden Léven

Mc. 9,30-37 (21/02/2023)

Ze gingen van daar weg en trokken door Galilea. Hij wilde niet dat iemand het wist, want hij onderrichtte zijn leerlingen. Hij zei hen:
“De mensenzoon wordt uitgeleverd in de handen van de mensen, en ze zullen hem doden en na drie dagen zal hij opstaan.”
Zij begrepen dat woord echter niet, maar schrikten ervoor terug hem ernaar te vragen.
Ze kwamen in Kafarnaüm. Thuis gekomen, vroeg hij hun: “Waarover ging jullie gesprek onderweg?” Maar ze bleven zwijgen, want ze hadden het erover gehad wie de grootste was.
Hij ging zitten en riep de twaalf. Hij zei hen: “Als iemand wil de eerste zijn, zal hij van allen de laatste zijn en van allen een dienstknecht.”
Hij nam een kind op en zette het in hun midden. Hij omarmde het en zei: “Wie in mijn naam één van zulke kinderen bij/in zich opneemt, neemt mij op, en wie mij opneemt, neemt niet mij op, maar wie mij gezonden heeft.”

De bekende tegenstelling: Jezus spreekt over zijn lijden, en de leerlingen over wie de grootste is. En dan schudden wij eens meewarig het hoofd: “Ach die leerlingen toch …” Maar aan welke kant sta ik zelf? O, als het gaat over zijn letterlijke voorbeeld van ‘kinderen omarmen’, dan lukt dat wel. Dat heeft een hoge ‘aaibaarheidsfactor’. Misschien lukt het ons ook nog enigszins als het gaat over andere ‘kleinen’ in de maatschappij: zieken, ouderen, vluchtelingen (alhoewel dat vaak al een moeilijke is), mensen met psychische problemen (vaak nog moeilijker), daklozen (oeioei, wie slaagt er nog in ze féitelijk te omarmen?), … Maar in wezen gaat het Jezus hier niet over dat omarmen van het uiterlijk kleine, maar het innerlijke! Durf ik omarmen dat ik zélf klein ben? En nog straffer – maar Jezus deed het – durf ik de weg van het kleine te kíezen, de weg waarin ik zelf klein zal zijn en klein gemaakt zal worden? Toch is dát de weg van de opstanding …
We krijgen vanaf morgen 40 dagen tijd om ons daarover te bezinnen én stappen te zetten op díe weg.