Verbonden Léven

Mc.12,28b-34 (25/03/2022)

Er kwam een schriftgeleerde bij hem die vroeg: “Wat is de eerste wijzing [het voornaamste gebod] van alle wijzingen [geboden]?”
Jezus antwoordde hem: “De eerste van alle wijzingen is: Luister, Israël, de Heer is onze God, de Heer is één. Je zult de Heer je God daad-werkelijk liefhebben, uit geheel je hart, uit geheel je geest, uit geheel je verstand en uit geheel je kracht. [Deut.6,4-5] Dit is de eerste wijzing.
De tweede, gelijke, is: Je zult wie jou nabij komt daad-werkelijk liefhebben als jezelf. [Lev.19,18] Een andere wijzing, groter dan deze, is er niet.”
De schriftgeleerde zei hem nu: “Goed, meester, het is waar wat je zegt: God is één en er is geen ander behalve hem, en hem daad-werkelijk liefhebben uit geheel je hart, uit geheel je geest, uit geheel je verstand en uit geheel je kracht, en wie je nabij komt daad-werkelijk liefhebben als jezelf, dat is méér dan alle brandoffers en andere gaven.”
Jezus zag dat hij wijs had geantwoord en zei hem: “Je bent niet ver van het koningschap van God.” En niemand durfde hem nog een vraag stellen.

Als je er verschillende commentaren zou op nalezen en naar een aantal preken over dit stukje Evangelie zou luisteren, dan kun je ervan op aan dat de meeste uiteindelijk toch de grootste klemtoon leggen op de tweede wijzing, ‘want die is toch gelijk aan de eerste’.
Zolang het over mensen gaat, volgen we nog wel wat. Maar als we eerlijk lezen, staat hier dat onze liefde voor Gód eerst zou moeten zijn – de rest zal daar wel uit volgen.
Hoe vaak sta ik er bij stil dat mijn dagelijkse handelingen, en dus ook mijn inzet voor mijn medemensen, éigenlijk ‘bewegwijzerd’ zijn door mijn liefde voor G-d? En wat als die liefde voor G-d maar magertjes is? …
Aangezien mensen even mens zijn als ik even mens ben, loopt onze solidariteit en nabijheid het risico oppervlakkig, beperkt, ‘mager’ of tijdelijk te zijn, als wij die niet voeden met G-ds liefde, voor mij en voor die ander.
Ja, ik wil het even extra beklemtonen, omdat het te vaak verzwegen wordt: De éérste wegwijzer voor een Christen is Gód liefhebben!

Mc.7,31-37 (5/9/2021)

Jezus ging weer weg van het gebied van Tyrus en Sidon en kwam bij het meer van Galilea, in het gebied van Dekapolis. [dus aan de oostzijde van het meer, ook Helleens/’heidens’ gebied]
Men bracht hem een dove, die ook moeilijk sprak, en ze smeekten hem de handen op te leggen. Jezus nam hem uit de menigte apart, stak zijn vingers in zijn oren, spuwde en nam zijn tong vast. Hij keek op naar de hemel, zuchtte en zei tegen hem: “Effata!” – wat betekent: word geopend. Onmiddellijk openden zich zijn oren en werd de band van zijn tong los en kon hij gewoon spreken.
Jezus gebood hun het aan niemand te zeggen, maar hoe meer hij het verbood, hoe meer zij het verkondigden. Ze waren uitermate versteld en zeiden: “Alles doet hij goed! Doven doet hij horen en sprakelozen spreken.”

Men brengt een man bij Jezus. Hij hoort niet en spreekt moeilijk. Het kan niet anders dan dat dit gestoorde communicatie tot gevolg heeft. Er is een medische oorzaak (doofheid) voor die communicatiestoornis, maar er is ook sprake van een storing in het intermenselijke verkeer. De man kan (mag?) niet voor zichzelf spreken. Alles wordt door derden voor hem geregeld. De mensen om hem heen denken heel goed te weten wat hij nodig heeft (met de beste bedoelingen!).
Maar Jezus neemt hem weg uit die menigte, weg van onder de goedbedoelde, maar verstikkende laag van liefdadigheid, die de eigen stem smoort. “Ga open, Effata!”, zegt hij tégen hem. Hij spreekt hem aan. “Breek uit de stereotypen waarin mensen jou gevangenhouden”. Is dat niet wat ieder mens verlangt? Dat er Eén is die je aanspreekt, die je kent. Eén die je aanspreekt in je kwetsbaarheid, in je eigenheid en niet op je gebrek.
Dat is het wonder dat Jezus hier doet – en steeds opnieuw doet – nl. zeggen, als een belofte: “Ga, open!”

Mc.7,1-8.14-15.21-23 (29/08/2021)

Nu verzamelden zich de farizeeën en enkele schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren, bij Jezus. Zij merkten op dat sommige van zijn leerlingen met onreine – dat wil zeggen: ongewassen – handen het brood aten.
(De farizeeën en alle Joden eten immers nooit zonder eerst de handen te wassen – vasthoudend aan de traditie van de oudsten. Als ze bijvoorbeeld terugkomen van de markt, zullen ze niet eten zonder zich eerste te besprenkelen. Zo zijn er nog vele andere gewoontes waar ze aan vasthouden, zoals de onderdompeling van drinkbekers, kannen en koperen vaten.)
Nu vroegen de farizeeën en schriftgeleerden hem: “Waarom handelen jouw leerlingen niet naar de traditie van de oudsten, maar eten zij het brood met onreine handen?”
Hij antwoordde hun: “Hoe goed heeft Jesaja over jullie geprofeteerd, huichelaars [hypokrites, ondermaats van oordeel], waar geschreven staat: Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd! Tevergeefs vereren ze mij. Wat ze leren, zijn geboden van mensen. [Jes.29,13] Terwijl je het gebod van God loslaat, hou je vast aan de traditie van mensen.
Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen zei hij tegen hen: “Luister allen naar mij, en kom tot begrip! Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt kan hem ontwijden, maar wat van binnenuit de mens buitengaat, dat kan hem ontwijden. Want uit het hart van de mensen komen kwade gedachten naar buiten: ontucht, diefstal, moord, overspel, hebzucht, boosaardigheid, bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst], laster, hoogmoed, verdwaasdheid. Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten en zíj ontwijden de mens.”

Als regels en wetten het dreigen over te nemen van het hart dan kan Jezus niet lijdzaam blijven toezien. Hij roept de menigte opnieuw samen en zet even de puntjes op de i.
Voor hem is het duidelijk. Gewijd (G-dgericht) leven heeft niets te maken met voedsel (dat wat van buiten komt).
G-dgericht leven vertrekt van binnen-uit, vanuit het hart (het meest wezenlijke). Het hart is immers, voor de Bijbelse mens (en dus ook voor Jezus), het oriëntatiepunt van al wat hij zegt en doet. Daar vertrekt wat hij naar buiten toe laat zien, hoe hij leeft. Regels en wetten kunnen niet verhinderen dat je leven (woord en daad) uitstraalt wat aan slechte gedachten in je hart leeft. Dat verhinderen kan alleen door kritisch te onderscheiden wat in dat hart aan gedachten leeft.
Een oproep dus om in alle vrijheid (niet vrijblijvend) kritisch naar onze binnenkant te kijken en te komen tot onderscheiding. Weet dat dit niet van-zelf-sprekend is maar gegarandeerd wel leven-gevend.

Mc. 1,6b-11 (6/01/2023)

Johannes droeg een kleed van kameelhaar met een leren gordel om zijn lendenen [zoals vroegere profeten] en hij at sprinkhanen en wilde honing. Hij kondigde aan: “Er komt iemand aan die sterker is dan ik, iemand zo groot, dat ik niet eens geschikt ben mij te bukken en zijn sandalen los te maken. Ik heb jullie wel ondergedompeld in water, maar hij zal jullie onderdompelen in heilige Geest.”
En toen gebeurde het dat ook Jezus van Nazareth in Galilea naar hem toekwam en zich door Johannes liet onderdompelen in de rivier de Jordaan. En onmiddellijk wanneer hij uit het water opstond, overdonderde het hem dat de Geest als een duif in hem neerdaalde en een stem klonk: “Jij bent mijn geliefde zoon, in wie ik instemming heb gevonden.”

johannes
Zou jij naar die vent gaan luisteren? Nog sterker: zou je naar hem lúisteren, in je hart opnemen wat hij zegt en de richting volgen die hij wijst? Hij ziet er zo sjofel uit, bijna onbetamelijk; zo streng ook, vel over been. En dan zegt hij nog dat hij iemand aanwijst die nog straffer is dan hij!
Zou jij met hem meegaan?
Jezus doet dat alvast wél! Híj gaat luisteren naar Johannes die preekt en doopt aan de Jordaan. En het blijft niet bij luisteren, hij gaat daad-werkelijk op zijn uitnodiging in en laat zich door Johannes dopen!
Als wíj volgelingen van Jezus willen zijn, moeten we dan ook geen volgelingen worden van die sjofele, onbetamelijke, strenge roeper in de woestijn? Misschien – wellicht – wordt dat soms wel wat lastig, maar er is tegelijk de belofte van de Geest: Jij bent mijn geliefde zoon/dochter!

Mc.6,14-29 (3/02/2023)

Koning Herodes hoorde dit, want zijn naam werd overal bekend. Men zei: “Johannes de doper is uit de doden opgestaan. Daardoor werken die krachten in hem.” Anderen zeiden: “Hij is Elia.” [de profeet die zou terugkeren] En weer anderen: “Het is een profeet!” Maar Herodes zei: “Het is Johannes, die ik onthoofd heb. Hij is opgestaan uit de doden.”
Herodes had inderdaad zelf soldaten gezonden om Johannes te grijpen en hem te binden in de gevangenis, omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, met wie hij [onrechtmatig] was getrouwd. Johannes had immers tegen Herodes gezegd: “Het is niet geoorloofd de vrouw van je broer te huwen.” Daarom had Herodias het op hem gemunt en wilde hem doden, maar dat kon ze niet, want Herodes had ontzag voor Johannes omdat hij hem kende als een rechtgeaarde en heilige man. Daarom beschermde hij hem. Telkens hij hem hoorde, kwam hij in verlegenheid, maar toch luisterde hij graag naar hem.
Maar er kwam een geschikte dag toen Herodes op zijn verjaardag een feestmaal inrichtte voor zijn rijksgroten, de legeroversten en de vooraanstaanden van Galilea. Herodias’ dochter was binnengekomen en had gedanst. Dat behaagde Herodes en zijn tafelgenoten. De koning zei tegen het meisje: “Vraag me wat je wil en ik zal het je geven.” En hij zwoer haar: “Wat je mij ook vraagt, ik zal het je geven, tot de helft van mijn koninkrijk!” Zij ging naar buiten en vroeg haar moeder: “Wat zou ik vragen?” Die zei: “Het hoofd van Johannes de doper.” Onmiddellijk ging zij weer binnen, haastte zich naar de koning en vroeg: “Ik wil dat je mij, onmiddellijk, op een schotel, het hoofd van Johannes de doper geeft.” De koning werd zeer bedroefd, maar vanwege de eed en de tafelgenoten wilde hij haar niet afwijzen. Onmiddellijk zond de koning een lijfwacht en beval hem het hoofd van Johannes te brengen. Hij ging heen en onthoofde hem in de gevangenis. Hij bracht zijn hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje, en zij gaf het aan haar moeder.
Toen zijn leerlingen dit hoorden, kwamen ze om zijn lichaam mee te nemen en legden het in een graf.

Een uitermate tragisch verhaal, waarin méér dan één ‘kop rolt’! Aan de ene kant is er Johannes de doper, de strenge asceet die waardig zijn taak vervult en zelfs tot in de gevangenis zijn boodschap predikt. Aan de andere kant is er Herodias, de onwettige vrouw van koning Herodes die uit is op wraak en vooral op Johannes de mond te snoeren. Daartussenin waggelt de slappe koning Herodes weg en weer, speelbal van zijn eigen driften en besluiteloosheid.
En wie is het slachtoffer? Johannes die er z’n kop aan kwijtspeelt natuurlijk; maar ik heb in zekere zin meer te doen met de dochter van Herodias! Zij wordt niet letterlijk onthoofd, maar er wordt haar wel iets ontnomen dat haar voor de rest van haar leven zal tekenen. Schaamteloos wordt zij zowel door haar stiefvader als door haar moeder gebruikt voor hun eigen belangen.
Ik mag hopen dat het in óns leven niet zó ver gaat, maar het is wel de vraag waard om te durven onderzoeken in welke mate wij zelf zo’n ‘waggelende slappelingen’ zijn en wie daarvan het rechtstreekse of onrechtstreekse slachtoffer is …

Mc. 8,27-35 (12/09/2021)

Jezus ging met zijn leerlingen van daar weg naar de dorpen van Caesarea van Filippi [ca. 40km noordelijker, aan de voet van de Hermon, bij de bronnen van de Jordaan; overwegend heidens]. Onderweg vroeg hij hen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?”
Ze antwoorden: “Ze zeggen: Johannes de doper; anderen zeggen Elia, of nog anderen één van de profeten.”
Toen vroeg hij hun: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah]!” Streng zei hij hen hierover met niemand te spreken.
Hij begon hen te onderrichten dat het ‘moest’ [=noodzakelijk, in de lijn v.d. Bijb./Goddelijke logica v.d. Liefde] dat de mensenzoon veel zou lijden en worden verworpen door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, dat hij zou worden gedood en na drie dagen opstaan. Hij zei dit vrijmoedig [= in blij vertrouwen].
Petrus nam hem apart en begon hem hierover te weerleggen. Maar Jezus keek om naar zijn leerlingen en sprak Petrus streng toe: “Ga weg, achter mij, weerstrever [satan], want wat je bedenkt is niet van God, maar van mensen.”
Nu riep hij zijn leerlingen en de grotere kring bij zich en zei hen: “Wie de bedoeling heeft achter mij aan te komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen, en mij volgen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen,
maar wie zijn leven verliest omwille van mij en de bevrijdende boodschap [euangellion],
die zal het redden.

Toch wel een rare les die Jezus aan zijn leerlingen (wíj dus!) onderricht. Er is nog maar net ‘hiep-hoi’ geroepen – jij bent de gezalfde! – of hij komt ermee dat dat lijden, verwerping en dood met zich mee zal brengen. Realiseren wij het ons voldoende wat voor meester wij volgen (of zéggen te volgen)? Hij laat er immers geen twijfel over bestaan dat het voor wie achter hem aan wil komen (wíj dus), niet anders zal zijn dan voor hem!
Is het Christendom dan toch – zoals sommigen beweren – één boodschap van kommer en kwel? Vandaag horen we inderdaad vooral die ene kant. Maar het is de kant die ‘enkel’ de consequentie is van de andere, namelijk die van een leven in en vanuit de Liefde.
Ga het maar even na in je gewone menselijke leven. Óveral waar je wat ernstig ingaat op waarachtige liefde, zúl je ook uitkomen bij … lijden! Liefde en lijden lijken onlosmakelijk met elkaar Verbonden.
En als dat al zo is bij onze beperkte menselijke liefde … Wat als wij in de sporen willen proberen te lopen van een G-ddelijke, zonder-maatse Liefde …