Verbonden Léven

Lc.6,12-16 (28/10/2022)

Het gebeurde nu in die dagen dat hij wegtrok naar de berg om te bidden. Hij was de hele nacht door in gebed van God.
Toen het dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich en koos er twaalf uit die hij afgezanten [apostolos] noemde:
Simon, die hij ook rots [petros] noemde, en zijn broer Andreas,
Jakobus en Johannes,
Filippus en Bartolomeüs,
Matteüs en Tomas,
Jakobus [de zoon] van Alfeüs en Simon die de ijveraar [zeloot] genoemd werd,
Judas van Jakobus en Judas, de man van Keriot, die een verrader werd.

Simon en Judas sloten zich bij Jezus aan vanuit wellicht eerder maatschappelijk-politieke motieven. Dat was voor Jezus blijkbaar geen obstakel, zolang ze maar meetrokken en zich ‘gaandeweg’ be-keer-den, net zoals alle apostelen en Christenen na hen be-kering nodig hebben eer ze werkelijk zien wie Jezus is en waar zijn boodschap over gaat.
Verder zijn ze eerder onbekend gebleven. Laten we in hen vandaag dankbaar zijn om al die onbekend gebleven apostelen die ervoor gezorgd hebben dat G-ds bevrijdende boodschap tot bij ons is gekomen!
Let in het Evangelie nog even op de hier strikt vertaalde zin: “Hij was de hele nacht door in gebed van God.” Dat klinkt niet zo soepel, en daarom schaven de meeste vertalingen er wat aan, maar eigenlijk is het zeer zinvol zoals het er staat. Jezus’ gebed is ‘ingebed’ in het gebed van G-d. Niets doet hij in eigen naam of uit eigen kracht – al zeker niet zijn apostelen roepen! Simon en Judas en alle anderen worden zo binnengetrokken in die goddelijke relatie tussen Jezus en de Vader. Dát is de ‘be-kering’ die zij – en wij – nodig hebben …

Lc.16,1-8 (4/11/2022)

Jezus zei ook tegen zijn leerlingen [terwijl de farizeeën en schriftgeleerden meeluisterden] “Er was eens een rijk man die een huismeester had die bij hem werd aangeklaagd omdat hij zijn bezittingen verkwistte. Hij riep hem en zei: “Wat hoor ik daar over jou? Geef verantwoording van je bestuur, want zo kun je geen huismeester blijven.”
De huismeester zei nu bij zichzelf: “Wat moet ik doen, nu mijn heer mij het bestuur ontneemt? Om te spitten heb ik niet de kracht en om te bedelen schaam ik me …” Ik weet al wat ik ga doen, zodat – wanneer ik ontzet ben uit het bestuur – ze mij toch in hun huis zullen ontvangen.” En hij riep elk van de schuldenaars van zijn heer bij zich en vroeg aan de eerste: “Hoeveel ben je mijn heer schuldig?” Die zei: “Honderd vaten olie.” Hij antwoordde hem nu: “Hier is je akte, ga zitten en schrijf vlug: vijftig.” Vervolgens zei hij tegen een ander: “En jij, hoeveel ben jij schuldig?” Die zei: “Honderd [grote] maten tarwe.” Tegen hem zei hij: “Hier is je akte. Schrijf: tachtig.”
De heer prees de oneerlijke huismeester dat hij doordacht had gehandeld. Want de kinderen van deze wereld handelen doordachter dan de kinderen van het licht ten aanzien van hun tijdgenoten.”

Een huismeester wordt ervan beschuldigd te sjoemelen met het geld van een ander. Hij kan geen kant meer op, staat met de rug tegen de muur en toch laat hij zijn hoofd niet hangen. Hij gebruikt zijn verstand. Kijkt nuchter naar de situatie en vraagt zich af wat er hier en nu voor hem op het spel staat. Dan gaat hij na wat er moet gebeuren om er zelf van af te komen zonder al te veel pijn en schaamte en gaat doelgericht aan de slag.
Wat Jezus in deze oneerlijke huismeester prijst, is niet zijn gesjoemel of zijn bedrog, maar wel dat hij zich niet laat doen, dat hij niet bij de pakken gaat zitten. Integendeel. In één oogopslag ziet, oordeelt en handelt hij op de meest doeltreffende wijze.
Jezus wou dat zijn leerlingen even pienter te werk zouden gaan als het gaat over de navolging van zijn tegendraadse leven, en de realisatie van G-ds Liefdesrijk. Aan die man zouden ‘de kinderen van het licht’ wel een voorbeeld mogen nemen of het ten minste proberen.

Lc.17,11-19 (9/11/2022)

Op weg naar Jeruzalem ging Jezus tussen Samaria en Galilea in. Toen hij daar een dorp binnenging, kwamen tien melaatsen hem tegemoet, die op een afstand bleven staan. Ze riepen: “Jezus, ontferm je over ons!”
Jezus zag hen aan en zei: “Ga, en toon jullie aan de priesters.” En terwijl ze gingen, werden ze gereinigd.
Eén van hen nu, toen hij zag dat hij geheeld was, keerde terug en verheerlijkte God met luide stem, en hij viel voor Jezus’ voeten neer om hem te danken – en hij was een Samaritaan [die volgens de Joden niet op de juiste wijze hun geloof beleefden].
Jezus vroeg hem: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de andere negen? Is er dan niemand teruggekeerd om God de eer te geven dan alleen deze allochtoon?” En hij zei tegen hem: “Sta op en ga. Je geloof heeft je behoed.”

Waar mensen in nood zijn, maakt Jezus geen onderscheid naar hun afkomst. Hij vraagt er niet eens naar, maar aangezien hij in het grensgebied was, kan het niet verwonderen dat er tussen de groep ook Samaritanen waren. Dat was een bevolkingsgroep die eigenlijk wel Joods was, maar door een historisch conflict op nogal gespannen voet leefde met de Judese (Jeruzalem) en Galileïsche Joden. Als hij terugkomt, vraagt Jezus er nog niet naar, maar zijn tongval zal het hem wel duidelijk gemaakt hebben.
Wat prijst Jezus in deze allochtoon? Niet het feit dat hij allochtoon is, niet het feit dat hij er wat andere religieuze gebruiken op na houdt, niet het feit dat hij melaats was en genezen is. Hij prijst de dankbaarheid! Dankbaarheid is blijkbaar een levenshouding die boven dit alles staat. Meer nog, Jezus zegt letterlijk dat het eigenlijk een gelovige levenshouding is.
Er is veel melaatsheid in mijn leven. En er is veel heling door Jezus in mijn leven. Is er ook dankbaarheid?

Lc.19,41-44 (17/11/2022)

Toen Jezus al dichtbij was en de stad zag, weende hij over haar: “Als je toch maar zou inzien, ook vandaag nog, wat je vrede kan brengen … Nu is het verborgen voor je ogen: Er zullen dagen over jou komen waarop je vijanden een wal om je heen zullen werpen, je zullen omsingelen en langs alle kanten inklemmen. Ze zullen jou en je kinderen verpletteren, geen steen zullen ze op de andere laten, omdat je niet hebt ingezien het goede moment waarop naar jou werd omgezien.”

Jezus trekt verder vanuit Jericho naar Jeruzalem. Hij ziet de stad al liggen. Je zou denken dat je wel kunt raden wat er in hem omgaat op dat moment. Hij weet immers wat daar zal gebeuren en wat ze hem zullen aandoen. Logischerwijze zou je verwachten dat er angst zal zijn, en vluchtgedachten.
“Jezus weende over haar …” Hij doorvoelt een innig medelijden met de stad – uiteraard haar mensen – met zo’n hoge roeping, maar die die roeping niet waarmaakt uit eigengereide verblinding. ‘Verdwaasdheid’, zo heet het in de bijbelse taal: Eigenmachtig eigen wegen volgen i.p.v. de ‘richtingwijzing van G-d’ te volgen.
“Jezus weende over haar …”, niet omdat hij zich verheugt over de inherente gevolgen van haar eigen houding, maar omdat het zoveel mooier had kunnen zijn …
Jezus weende over Jeruzalem. Jezus weent over onze mensenstad vandaag, waar hij steeds verder buiten geweerd wordt omdat men liever eigen wegen gaat. Hij weent over onze verdwaasdheid, niet uit leedvermaak, maar omdat het zoveel mooier zou kunnen …

Lc.21,20-28 (24/11/2022)

“Wanneer jullie zien dat Jeruzalem door legerkampen omsingeld wordt, weet dan dat haar verwoesting nabij is. Laat dan wie in Judea is, vluchten naar de bergen, wie in de stad is, naar buiten vluchten, en wie in de velden is, niet de stad binnengaan. Want dit zijn dagen van voltrekking van het vonnis, tot vervulling van wat geschreven is. Wee de zwangeren en zogenden in die dagen, want er zal grote nood zijn in het land en woede over dit volk. Ze zullen gedood worden door het zwaard, gevangen weggevoerd naar alle volken en Jeruzalem zal door de volken vertrapt worden, tot hun tijd vervuld is.”
Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren, op het land benauwdheid en radeloosheid bij de volken en geraas van zeeën en golven. [Ps.65,8] Angst zal de mensen de adem benemen om wat ze denken dat wereld zal overkomen, want de krachten van het universum worden aan het wankelen gebracht.
En dan zullen ze de mensenzoon zien komen op een wolk, met stuwkracht en grote heerlijkheid. Als deze dingen nu beginnen te gebeuren, richt je op en hef je hoofden omhoog, want jullie vrijmaking is nabij!”

Het lijkt alsof Jezus de belegering en de val van Jeruzalem – in 70 na Chr. – voorspelt en beschrijft. We mogen echter niet vergeten dat het Lucas is die dit schrijft, en hij schrijft zijn Evangelie ná die val. Christenen toen zagen daarin ‘het teken’ – waarvan Jezus naar het scheen gesproken had – dat ‘het einde nabij was’. Ze vergisten zich, maar dat mogen we hen niet kwalijk nemen.
Probeer het je maar eens voor te stellen. Wij leven vandaag ook in zogezegd moeilijke tijden en veel mensen leven nu al in angst en verwarring. Wat zou het zijn als een vreemde mogendheid in ons land binnenvalt en Brussel (of Amsterdam voor onze Nederlandse lezers) binnenvalt en verplettert? Wie zal dan nog durven zeggen dat het een vergissing is te denken dat ‘het einde nabij is’?
Jezus! Híj zegt: “Richt je op en hef je hoofden omhoog, want jullie vrijmaking is nabij!” Wat een lef! Maar wel om over na te denken: Is mijn leven – vooral mijn innerlijk Léven dan – afhankelijk van een land, een stad? Zelfs van oorlog of vrede, hongersnood of overvloed? Nee, zegt Jezus, je Léven ligt in G-ds hand, altijd, wat de omstandigheden ook zijn. Wie dát beseft en beleeft, díe is vrij!

Lc.1,26-38 (8/12/2022)

In de zesde maand [van de zwangerschap van Elisabeth, de toekomstige moeder van Johannes de doper], werd de boodschapper [engel] Gabriël vanwege God uitgezonden naar een stad in Galilea, Nazaret genaamd, naar een jonge vrouw die verloofd [in ondertrouw] was met een man die Jozef heette, uit het huis van [die afstamde van koning] David. De naam van die jonge vrouw was Maria.
De engel kwam bij haar binnen en zei: “Vrede zij met jou, begenadigde. De Heer weze met jou! Gezegend ben jij onder de vrouwen.” Zij echter was erg in de war van deze woorden en vroeg zich af wat deze begroeting moest betekenen. De boodschapper zei tegen haar: “Wees niet bang, Maria, jij hebt genade gevonden bij God. Kijk! Je zult zwanger worden en een zoon baren en je zult hem de naam ‘Jezus’ [God redt] geven. Hij zal groot zijn en zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God de Heer zal aan hem geven de troon van zijn vader David. Hij zal koning zijn over het huis van Jakob [Israël] tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen grens zijn.”
Nu zei Maria tegen de boodschapper: “Hoe zal dat gebeuren, aangezien ik geen omgang met een man heb?” De boodschapper antwoordde haar: “Heilige geest zal over jou komen, de geestkracht van de Allerhoogste zal je omhullen. Daarom ook zal wie uit jou geboren wordt heilig genoemd worden, zoon van God. Kijk! Elisabet, je bloedverwante, ook zij heeft in haar ouderdom een zoon ontvangen. Ze is in haar zesde maand, hoewel ze onvruchtbaar werd genoemd. Want bij God is geen woord krachteloos.”
Nu zei Maria: “Ziehier de dienares van de Heer. Moge met mij gebeuren naar jouw woord.” En de boodschapper ging van haar weg.

Er zijn in de loop van een jaar nu eenmaal meer Maria-feesten dan er passages over Maria in het Evangelie staan. We komen daarom telkens uit bij een beperkt aantal teksten die ons haar door en door Bijbelse levenshouding leren kennen – om na te volgen.
Vandaag gaat het om de puurheid van haar ‘fiat’ – de Latijnse vertaling voor: het moge gebeuren. Dichter aansluitend bij de Bijbelse taal én bij de uitspraak van de engel, zou je het ook mogen vertalen als: in mij moge geschapen worden! De engel heeft het immers over Gods Woord dat nooit krachteloos is, waarmee hij(?) uiteraard verwijst naar het Scheppingswoord.
Maria laat zich meenemen in dat scheppingsgebeuren, waardoor in haar de nieuwe schepping een aanvang kan nemen! Om ‘oermaterie’ voor Gods schepping te worden moet zij – en ook wij dus – wel eerst ‘niets’ worden, t.t.z. niet op de voorgrond treden, niet denken dat wij al ‘af’ zijn, maar juist ontvankelijk en meegaand, ‘als klei in de handen van de pottenbakker’. Zó zal aan ons gebeuren – ook vandaag – Góds nieuwe schepping!