Verbonden Léven

Lc.16,19-31 (9/03/2023)

Er was eens een rijk man. Hij ging gekleed in purper en fijn linnen en hield elke dag een schitterend feestmaal. En er was ook een arme, die Lazarus heette, die – bedekt met zweren – neergelegd was aan zijn poort, in de hoop zijn buik te kunnen vullen met de kruimels die van de tafel van de rijke vielen. Maar alleen de honden kwamen om zijn zweren af te likken.
Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen weggedragen werd naar de schoot van Abraham. En ook de rijke stierf en werd begraven.
Terwijl hij kwellingen onderging in het schimmenrijk [hades/sjeool], sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham, met Lazarus in zijn schoot. Hij riep: “Vader Abraham, ontferm je over mij, en stuur Lazarus, dat hij de top van zijn vinger in water doopt en mijn tong komt verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlam!” Abraham antwoordde echter: “Kind, herinner je je hoe je in jouw leven je goede dingen hebt aangenomen en Lazarus evenzo de kwade? Nu wordt hij hier getroost en lijd jij pijn. En bij dit alles gaapt tussen ons en jullie een grote kloof, zodat wie zou willen overstappen van hier naar jullie dat niet kan, en ook niet van jullie naar ons.”
Nu zei hij: “Dan vraag ik je, vader, dat je hem stuurt naar het huis van mijn vader – want ik heb nog vijf broers – om daar een getuigenis af te leggen, zodat zij niet ook in deze plaats van kwelling terecht komen.” Abraham antwoordde hem: “Ze hebben Mozes en de profeten, laat ze naar hen luisteren!” Maar hij zei: “Ach nee, vader Abraham … maar als iemand uit de doden naar hen gaat, zullen ze zich wel bekeren!” Nu besloot Abraham: “Als zij zelfs niet luisteren naar Mozes en de profeten, zullen ze zich ook niet laten overtuigen door iemand die uit de doden opstaat.”

Geen enkel mens bestaat op zichzelf, dat is voor de rijke net zo waar als voor Lazarus. Een mens bestaat maar bij de gratie van levengevende verbanden en voedende contacten. Onze levensomstandigheden hebben we niet zelf in de hand (rijk-arm/ziek-gezond/…), hoe we ermee omgaan daarentegen wel. De vraag is: Wie mag onze leidsman zijn?
De levensstijl van de rijke is aantrekkelijk: feesten, genieten, en zo alles (?) halen uit het leven wat erin zit. Met zo’n levensstijl zullen we waarschijnlijk af en toe uit het oog verliezen wie er voor onze deur ligt te wachten op een beetje aandacht, net genoeg om te kunnen leven.
Er kwam echter ook iemand terug uit de doden. Er ís iemand opgestaan. Mag hij onze leidsman zijn? Willen wij horen en kunnen wij geloven wat hij te zeggen heeft? Mogen zijn mildheid en barmhartigheid, zijn dienstbaarheid en respect, een toetssteen zijn voor ons bestaan? Mag hij zich aan ons verbinden en ons voeden?