Verbonden Léven

Lc.11,42-46 (12/10/2022)

[Jezus ging verder tegen de Farizeeër in wiens huis hij te gast was:]
“Wee jullie, Farizeeën, want jullie staan wel een tiende deel af van alles, tot in het kleinste detail van kruid en groente, maar je passeert het onderscheidingsvermogen en de liefde van God! Dít zou je moeten doen, en het ander niet nalaten.  
Wee jullie, Farizeeën, want je bent er maar al te graag op uit op de ereplaats te zitten in de synagoge en begroet te worden op de markt. Wee jullie, huichelaars, want jullie zijn als onherkenbare graven: onwetend lopen mensen erover [waardoor ze zich op goed vertrouwen verontreinigen].”
Een wetgeleerde zei nu: “Meester, door zoiets te zeggen beledig je ook ons.” Jezus zei daarop: “Wee ook jullie, wetgeleerden, want jullie belasten de mensen met lasten die amper te dragen zijn, terwijl je zelf die lasten met geen vinger aanraakt!”

Jezus komt weer uit op het onderscheidingsvermogen.
Wat die farizeeën doen, is op zichzelf zeker niet fout. Die genoemde handelingen waren allemaal in de loop van de geschiedenis ooit ingesteld als uitdrukkelijk gebaar van eer geven aan G-d. Zij houden dat in stand. Dat is ook al mooi op zich. Wat is dan het probleem? Het probleem is dat bij dat soort zaken – dat is vandaag dus ook zo – er geleidelijk aan een geruisloze omkering plaatsvindt: van een teken van wat al aanwezig is, naar een gebaar op zich, waarmee dan verondersteld wordt dat het feit ook aanwezig is.
Toegegeven, die omkering gebeurt meestal geruisloos en niet zo scherp afgebakend. Maar net daarom is het onderscheidingsvermogen zo belangrijk. Dat start met zelfonderzoek: Waaróm doe ik wat ik doe? Voel ik mij innerlijk dankbaar aan G-d, en wil ik dat dan uitdrukken met een uiterlijk gebaar? Of stel ik een gebaar, er van uitgaande dat de mensen het wel zullen interpreteren als dat ik dankbaar ben? Subtiel maar net belangrijk verschil.