Verbonden Léven

Joh.16,20-23a (27/05/2022)

Amen, amen, ik zeg jullie: Jullie wenen en weeklagen, terwijl de wereld zich zal verheugen; jullie zullen in pijn zijn, maar je pijn zal tot vreugde worden. Wanneer een vrouw baart, is zij in pijn als haar uur gekomen is, maar wanneer zij het kindje gebaard heeft, denkt zij niet meer aan de drukkende pijn door de vreugde dat er een mens ter wereld is gekomen.
Ook jullie zullen dus eerst wel pijn voelen, maar ik zal jullie terugzien en dan zal je hart verheugd zijn en die vreugde zal niemand van je kunnen afnemen. Op die dag zul je mij niets meer hoeven te vragen.

Waarom vergeten we het toch altijd weer … “Je pijn zal tot vreugde worden.” De natuur heeft het ‘in haar genen zitten’, de mens – jezelf incluis – heeft het al vele keren ervaren en in allerlei spreuken gegoten: Pijn, van wat voor soort ook, is een doorgang, een ‘pascha’ om het in een Bijbelse term te zeggen. Je gaat daarin (meestal noodgedwongen), je gaat daarin kopje onder, én je staat daaruit op, nieuwgeboren, verrijkt met Léven. Dit is zo’n fundamenteel levensgegeven dat de Bijbel het tot basisthema maakt, van de uittocht-doortocht-intocht tot Jezus’ lijden-dood-verrijzenis.
Waarom vergeten we dat toch altijd weer? Ik geef toe: als we er vóór staan, is het erg moeilijk om te vertrouwen op wat er ná zal volgen. En toch … Jezus ging de weg ons voor, en nodigt ons vriendelijk uit hem daarin te volgen. Het zal een weg van diepe vreugde zijn, gelouterd – en dus puurder gemaakt – door de pijn die het leven soms wel kan opleveren. Pijn is daarom niet minder pijn, maar het vertrouwen voert ons vérder …

Joh.12,24-26 (10/08/2022)

Amen, amen, ik zeg jullie:
Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, dan blijft hij alleen;
maar als hij sterft, draagt hij overvloedig vrucht.
Wie zijn eigen leven liefheeft, verliest het;
wie zijn eigen leven in deze wereld loslaat,
behoudt het voor het volle leven.
Als iemand mij dienstbaar wil zijn,
moet hij mij volgen, en waar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn.
En als iemand mij dienstbaar is, zal de Vader hem eren.

We hebben de neiging om de gelijkenis van de graankorrel als een bijna onmenselijke opgave op te vatten – omdat we weten hoe het Jezus vergaan is. Maar de metafoor van de graankorrel is veelzijdiger. Biologen bijvoorbeeld zullen betwijfelen dat de graankorrel in de grond ‘sterft’. Wat zich in de grond afspeelt, is een proces van ontkiemen en groeien. Het is in wezen een verhaal van leven, door de schijn van de dood heen.
Dit beeld kan me wél inspireren – en hóe! G-d die zich met mij verbonden heeft, zich in mijn binnenste verweven heeft. Hij wil in mij groeien.
Ik ben geneigd om die kwetsbare goddelijke kern in mij veilig op te bergen achter stevige verdedigingsmuurtjes en/of achter m’n ego. Pas als dat ego mag sterven, als de muurtjes afgebroken worden, kan G-d zich naar buiten worstelen, naar boven, naar het licht.
Het zaad weet immers: het gaat er niet om dat mijn buitenkant behouden blijft. Het gaat erom dat dat wat er in mij zit, tot leven komt, groeit en tot volwassenheid komt. En ja, dat kost me inderdaad mijn buitenkant.

Joh.11,21-27 (2/11/2022)

Marta zei tegen Jezus: “Heer, als je hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar ook nu weet ik dat al wat jij God vraagt, God je zal geven.”
Jezus zei haar: “Je broer zal opstaan.”
Marta zei hem: “Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de ultieme dag.”
Jezus zei haar: “Ik ben de opstanding en het leven. Wie vertrouwt in mij, zal leven, ook al sterft hij. En ieder die leeft en vertrouwt in mij zal in der eeuwigheid niet sterven. Vertrouw jij daarin?”
Zij zei hem: “Ja, Heer, ik vertrouw dat jij de Gezalfde [Christos/Messiah] bent, de zoon van God die in de wereld komt!”

Leven ook al sterf je … hoe kunnen we dat begrijpen? Het gaat over ‘eeuwig leven’. Een leven waar alle tijdsperspectief verdwenen is. Een leven dat niet gaat over ik en wat ik nog allemaal wil gedaan hebben of nog wil bereiken. Het gaat over wij, over samen-leven over de tijdsgrens heen, in eeuwigheid. Leven in dat vertrouwen doet je levensrichting veranderen van ik, naar wij, naar Jij, zo wordt tijd eeuwigheid en zal je in eeuwigheid niet sterven. Opstanding is niets voor ooit misschien, maar gebeurt waar mensen Jezus toelaten, vertrouwen en weten dat niet de dood maar het leven/de liefde het laatste woord heeft.
En dan kan je niet anders dan erop vertrouwen dat hij er zal zijn om je te leiden, te leren leven in zijn tijd. Dan ga je niet dood, maar je leven wordt vol-(ge)maakt. Jezus’ leven, sterven en Verrijzen zijn daarvan het mooiste voorbeeld.

Joh.1,29-34 (3/ 01/2023)

De volgende morgen zag Johannes Jezus naar zich toekomen. Hij zei: “Kijk! Het lam van God, dat wegdraagt de zonden van de wereld! Hij is het van wie ik gezegd heb: ‘Na mij komt iemand die vóór mij is geworden, want hij is voorafgaand aan mij.’ Ook ik wist niet dat hij het was, maar ik ben met water komen dopen opdat híj geopenbaard zou worden aan Israël.”
En Johannes getuigde: “Ik heb de Geest zien neerdalen, als een duif uit de hemel, en hij bleef op hem rusten. Ik wist niet dat hij het was, maar wie mij gezonden heeft, heeft mij gezegd: ‘Op wie ook je de Geest ziet neerdalen en op hem rusten, die is het die zal dopen in heilige Geest.’
En ik heb het gezien. En ik heb getuigd: Déze is de zoon van God!”

We blijven vandaag nog even bij Johannes de Doper, die roepende stem in de stille woestijn. Heel zijn leven was verwachting, ook al wist hij niet wie hij verwachtte, noch wanneer die zou komen. Dan ziet hij Jezus naar zich toekomen. Het overkomt hem. Jezus overkomt hem.
Wanneer hij hem ziet wijst Johannes hem aan. Hij wijst weg van zichzelf: “Kijk!”

Zie je het gebeuren? Alleen al die beweging! Een mens die van zichzelf weg wijst …
Het zou al een hele stap zijn als we vandaag een begin maken met in die beweging te gaan staan – zien!, weg wijzen van jezelf; de ander zien, wie die is en waartoe die hier is – en je er bewust van worden dat juist díe beweging de intensiteit van jouw leven en dat van de ander zal verdiepen.

Joh.11,1-45 (26/03/2023)

Nu was er iemand ziek: Lazarus [El-azar / God helpt] van Betanië, het dorp waar Maria en haar zus Marta woonden. Het was Maria die de heer met balsem had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. [Joh.12,1-8 – moet dus nog volgen] Het was haar broer Lazarus die ziek was. De zussen berichtten hem: Heer, kijk! Je geliefde vriend, is ziek.”
Toen Jezus dit hoorde, zei hij: “Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de grootsheid van God, opdat de zoon van God erdoor grootgemaakt wordt.” Jezus had Marta, haar zus en Lazarus daad-werkelijk lief.
Toen hij hoorde dat hij ziek was, bleef hij toch nog twee dagen op de plaats waar hij was. Daarna zei hij tegen zijn leerlingen: “Laten we weer naar Judea gaan.” Zijn leerlingen zeiden hem: “Rabbi, de Joden zochten je nog maar net te stenigen en je gaat er weer heen!?” Jezus antwoordde: “Zijn er geen twaalf uren in een dag? Als iemand overdag zijn weg gaat, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van de wereld ziet. Maar als iemand zijn weg gaat in de nacht, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.”
Nadat hij dit gezegd had, zei hij tegen hen: “Onze geliefde vriend Lazarus is ingeslapen, maar ik ga er heen om hem uit de slaap te wekken.” Zijn leerlingen zeiden: “Heer, als hij ingeslapen is, zal hij herstellen.” Maar Jezus had gesproken over zijn dood, terwijl zij dachten dat hij over de rust van de slaap sprak. Toen zei Jezus vrijmoedig: “Lazarus is gestorven, en ik ben blij omwille van jullie dat ik daar niet was, zodat je zou vertrouwen … Maar laten wij nu naar hem gaan. Tomas, die Dydimus [tweeling] genoemd wordt, zei daarop tegen de mede-leerlingen: “Laten ook wij gaan, om met hem te sterven.”
Toen Jezus aankwam, vond hij dat hij al vier dagen in het graf lag. Betanië was dicht bij Jeruzalem, op een afstand van zo’n vijftien stadiën [ca. 3km] en vele Joden waren gekomen naar Marta en Maria om hen te troosten om hun broer. Toen Marta hoorde dat Jezus kwam, ging ze hem tegemoet, terwijl Maria thuis bleef. Marta zei tegen Jezus: “Heer, als je hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar ook nu weet ik dat al wat jij God vraagt, God je zal geven.” Jezus zei haar: “Je broer zal opstaan.” Marta zei hem: “Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de ultieme dag.” Jezus zei haar: “Ik ben de opstanding en het leven. Wie vertrouwt in mij, zal leven, ook al sterft hij. En ieder die leeft en vertrouwt in mij zal in der eeuwigheid niet sterven. Vertrouw jij daarin?” Zij zei hem: “Ja, Heer, ik vertrouw dat jij de Gezalfde [Christos/Messiah] bent, de zoon van God die in de wereld komt!”
Hierna liep zij terug en ging ongezien haar zus Maria roepen: “De Meester is er en hij roept je.” Toen ze dit hoorde stond ze snel op en ging naar hem toe. Jezus was nog niet in het dorp, maar hij was nog op de plaats waar Marta hem ontmoet had. De Joden die bij haar in huis waren om haar te troosten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging. Ze volgden haar in de mening dat ze naar het graf ging om te wenen.
Zodra Maria op de plek kwam waar Jezus was, viel ze hem aan de voeten en zei: “Heer, als jij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.” Toen Jezus zag hoe zij weeklaagde en ook de Joden die met haar meegekomen waren, werd hij vertoornd en diep beroerd. En hij zei: “Waar hebben jullie hem gelegd?” Ze zeiden hem: “Heer, kom en zie.”
Jezus brak in tranen uit. De Joden zeiden: “Zie eens hoe hij hem liefhad.” Maar sommigen zeiden: “Kon hij, die de ogen van de blinde opende, dan ook niet maken dat hij niet stierf?” Jezus werd opnieuw toornig in z’n binnenste en kwam bij het graf. Het was een rotsholte met een steen erop. Jezus zei: “Neem de steen weg.” Marta, de zus van de gestorvene, zei hem: “Heer, hij riekt al, want het is al de vierde dag.” Jezus zei haar: “Heb ik je niet gezegd dat je Gods grootsheid zult zien als je vertrouwt?”
Ze hieven dus de steen op van waar de gestorvene lag en Jezus hief zijn ogen op en zei: “Vader, ik dank Je [eucharisto] dat je mij aanhoord hebt. Ik wist dat Jij mij altijd aanhoort, maar ik zei dit ten bate van de menigte rondom, zodat zij zouden geloven dat Jij mij gezonden hebt.” En na dit gezegd te hebben, riep hij met luide stem: “Lazarus, kom naar buiten!” En de gestorvene kwam naar buiten, de voeten en handen nog omwikkeld in grafdoeken en zijn gezicht omwonden met een zweetdoek. Jezus zei hen: “Maak hem los en laat hem gaan!”
Veel Joden die naar Maria waren gekomen [de zus van Lazarus [El-azar / God helpt], die Jezus uit de dood had opgewekt], en zagen wat Jezus had gedaan, gingen hun vertrouwen stellen in hem.

Omwille van zijn naam Lazarus (God helpt) staat hij voor élke mens die om hulp roept: de kwetsbare, de jongere die zijn weg in het leven niet vindt, de alleenstaande moeder, de langdurig werkloze, … Opvallend in het verhaal is hoeveel mensen er voor die Lazarus in beweging komen. En merkwaardig is dat zij Jezus eigenlijk niet expliciet vragen Lazarus tot leven te wekken. Niemand stelt hem een dwingende eis. Wat zij vooral doen, is Lazarus onder Jezus’ aandacht brengen, spreken in naam van deze onmondige, in naam van de man die niet voor zichzelf kan opkomen. En Jezus zélf? Hij laat zich beroeren.
Zouden we dit opkomen voor de kwetsbare ‘bidden’ kunnen noemen? Hoe machteloos, bedroefd, vertwijfeld, bekommerd en kwaad we ook zijn om hun lijden, we kunnen hen onder G-ds aandacht brengen. We kunnen hen nabij blijven en hun namen noemen. We hoeven met G-d niet te gaan onderhandelen, hem niet te vermurwen tussen te komen of iets op te lossen. We kunnen er op vertrouwen dat G-d ons bidden hoort, ons lief en leed reeds kent en het mee zal dragen.

Joh. 20,1-9 (9/04/2023)

Op de eerste dag na de sabbat kwam Maria van Magdala vroeg – het was nog donker – naar het graf en zag dat de steen van het graf was weggenomen. Ze liep dus snel naar Simon Petrus en ‘de andere leerling’ – degene die Jezus erg genegen was – en zei hen: “Men heeft de heer uit het graf weggenomen en we weten niet waar ze hem hebben gebracht!” Petrus en ‘de andere leerling’ gingen dus mee naar buiten, naar het graf. De twee liepen samen, maar ‘de andere leerling’ liep wat sneller vooruit dan Petrus en kwam zo als eerste bij het graf. Voorover bukkend, zag hij de linnen doeken liggen, maar ging niet naar binnen. Nu kwam ook Simon Petrus gevolgd en ging wel binnen in het graf. En hij aanschouwde de linnen doeken die daar lagen. De zweetdoek, die zijn hoofd had bedekt, lag niet bij de doeken, maar afzonderlijk opgevouwen op één plaats. Nu ging ook ‘de andere leerling’, die als eerste bij het graf was, naar binnen. Hij zag en vertrouwde. Ze begrepen de Schrift nog niet, dat hij uit de doden moest opstaan.

Maria Magdalena en de andere Maria
gingen vol droefenis naar het graf.
Jezus was dood – zo dachten ze.
Ze wilden nog even bij hem zijn,
zijn lichaam eren met balsem.
Maar aarzelend wordt een alleluja geboren:
Hij is niet dood; nee, hij leeft!

Het on-voorstel-bare gebeurt.
uit stilte wordt hoop geboren,
klein als een bronnetje
borrelt het op;
Kwetsbaarheid
als bron van nieuw leven!

Wat on-voorstel-baar is gebeurt.