Joh. 17,1-11a (23/05/2023)
1 Zo sprak Jezus.
Toen hief hij zijn ogen naar de hemel en bad:
“Vader, het uur is gekomen.
Toon nu de grootsheid van Je Zoon,
opdat Je Zoon Jouw grootsheid kan tonen.
2 Jij hebt hem volmacht gegeven over alle mensen
opdat hij alles wat Jij aan hem hebt gegeven
aan hun zou geven:
het volle leven.
3 En dit is het volle leven:
Dat zij Jou leren kennen,
de enige, waarachtige God,
en degene die Jij gezonden hebt:
Jezus de gezalfde [Christos / Messiah].
4 Ik heb Jouw grootsheid getoond op aarde:
Ik heb het werk volbracht
dat Jij mij te doen gegeven had.
5 Toon dan nu, Vader,
mijn grootsheid bij Jou,
die ik bij Jou had voor de wereld was.
6 Ik heb Jouw naam geopenbaard
aan de mensen die Jij mij gegeven hebt uit de wereld.
Zij waren van Jou;
Je hebt ze mij gegeven
en zij hebben Jouw woord be-waar-d.
7 Zij hebben leren kennen
dat alles wat Jij mij gegeven hebt
van bij Jou komt
8 omdat ik de woorden die Jij mij gegeven hebt
aan hen heb gegeven,
en zij ze hebben aangenomen
en erkennen naar waarheid dat ik van Jou ben uitgegaan.
Zij geloven dat Jij mij hebt gezonden.
9 Ik bid voor hen,
niet voor de wereld bid ik
maar voor wie Jij mij gegeven hebt
omdat zij van Jou zijn.
10 Al het mijne is van Jou
en het Jouwe is van mij
– daarin is mijn grootsheid getoond.
11a Ik ben niet meer in de wereld.
Zij zijn wel in de wereld,
terwijl ik naar Jou kom.
Zoals we zondag reeds schreven: Dit gebed verdraagt eigenlijk nauwelijks commentaar. Het vraagt eerder om er biddend steeds opnieuw naar te luisteren.
Je kan er altijd de commentaar van zondag even terug bijnemen.
Joh.4,5-42 (21/03/2022)
Hij kwam in de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk land dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had. [Gen.33,19; 48,22] Daar was ‘de bron van van Jakob’. Jezus was vermoeid van de tocht en ging zitten bij de bron. Het was ongeveer het zesde uur [= op de middag]. Er kwam een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus vroeg haar: “Geef mij te drinken”, want zijn leerlingen waren weggegaan naar de stad om eten te kopen. Maar de Samaritaanse vrouw zei hem: “Hoe kun jij, een Jood, te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse vrouw?” – want de Joden gaan niet om met Samaritanen.
Jezus antwoordde haar: “Als je in kennis was met wat God schenkt en met wie het is die tegen je zegt ‘geef mij te drinken’, dan had jij het hém gevraagd en had hij je levend water gegeven.”
Nu zei de vrouw hem: “Heer, je hebt niet eens een emmer en de put is diep, vanwaar heb jij dan levend water? Jij bent toch niet groter dan onze vader Jakob die ons de put gegeven heeft en zelf, en ook zijn zonen en zijn vee, eruit gedronken heeft?”
Jezus antwoordde haar: “Ieder die drinkt van dit water, zal opnieuw dorst krijgen, maar wie drinkt van het water dat ik hem zal geven, zal in de tijden geen dorst hebben, maar het water dat ik hem zal geven, zal in hem een bron van opwellend water worden tot volheid van leven.”
Nu zei de vrouw hem: “Heer, geef mij van dat water, zodat ik geen dorst [meer] heb en ik niet [meer] hierheen moet komen om te putten.”
Jezus zei haar: “Ga, roep je man en kom hierheen.” De vrouw antwoordde hem: “Ik heb geen man.” Jezus zei haar: “Dat zeg je goed, ik heb geen man, want vijf mannen heb je gehad en die die je nu hebt, is niet die van jou. Het is dus waar wat je zegt.”
De vrouw zei hem: “Heer, ik zie dat je een profeet bent. Onze vaderen hebben aanbeden op deze berg, en jullie zeggen dat Jeruzalem de plaats is waar moet aanbeden worden.” Jezus zei haar: “Vertrouw me, vrouw, er komt een uur waarop je de Vader zult aanbidden noch op deze berg noch in Jeruzalem. Jullie aanbidden zonder te weten wat, wij weten wat we aanbidden, want de bevrijding komt uit de Joden. Maar er komt een uur – dat is nu – dat de waarachtige aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest [pneuma] en waarheid, want de Vader zoekt naar wie hem zó aanbidden. God is geest [pneuma, geestkracht, adem / ruach wellicht kan hier ook vertaald worden: Geest (pneuma) is God] en wie hem aanbidden moeten [dus] in geest [pneuma] en waarheid aanbidden.”
De vrouw zei hem: “Ik weet dat de messias komt, die genoemd wordt christos [gezalfde: Gr.: christos; Hebr.: messiah] en wanneer hij komt, zal hij ons alles verkondigen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Ik ben het, die met je spreekt.”
Op dat moment kwamen zijn leerlingen en zij verbaasden zich dat hij met een vrouw in gesprek was. Niemand echter vroeg: “Wat zoek je?” of “Waarom spreek je met haar?” De vrouw liet haar waterkruik achter en ging terug naar de stad. Ze zei tegen de mensen: “Kom mee kijken naar een mens die alles kon zeggen wat ik heb gedaan. Zou hij misschien de Gezalfde [christos] zijn?”
Ze trokken de stad uit en gingen naar hem toe. In de tussentijd vroegen zijn leerlingen hem: “Rabbi, eet iets!” Maar hij zei hen: “Ik heb voedsel te eten dat jullie niet kennen.” De leerlingen zeiden daarop onder elkaar: “Niemand heeft hem toch te eten gebracht?” Jezus zei hen: “Mijn voedsel is dat ik doe wat de bedoeling is van wie mij gezonden heeft en ik zijn werk volbreng. Zeggen jullie niet: ‘nog vier maanden en de oogst komt’? Kijk, ik zeg jullie: Doe je ogen open en kijk naar de velden: ze staan al wit [=rijp] voor de oogst. De maaier ontvangt zijn loon al en verzamelt vruchten tot volheid van leven, zodat de zaaiende zich tegelijk verheugt met de maaiende. Hierin wordt de spreuk waar: ‘De één zaait, een ander maait.’ Ik heb jullie uitgezonden om te oogsten waar je geen moeite hebt voor gedaan. Anderen hebben die moeite gedaan en jullie zijn daarop ingegaan.”
Uit die stad gingen vele van de Samaritanen in hem geloven omwille van wat de vrouw getuigde: ‘Hij kon alles vertellen wat ik heb gedaan.’ Toen de Samaritanen bij hem waren gekomen, vroegen zij hem daarom bij hen te blijven. Hij bleef daar twee dagen en nog veel meer mensen kwamen tot vertrouwen door zijn woord.
Ze zeiden nu tegen de vrouw: “Wij vertrouwen niet meer [enkel] door jouw spreken, maar wij hebben hem zelf gehoord en wij weten dat deze waarlijk de bevrijder van de wereld is.”
Het Evangelie laat zien hoe water, levend water wordt. Water dat uit de put komt staat tegenover water uit de bron. Letterlijk staan er ook twee verschillende woorden. Put tegenover bron. Stilstaand water tegenover stromend, levend water.
Ze worden het symbool van waar het in dit gesprek in diepere zin om gaat: het stromende water. Het gaat erom dat het in het leven weer stromen gaat, dat er beweging komt, dat grenzen worden overschreden, dat je jezelf overwint door jezelf te leren kennen.
Door de wonderlijke ontmoeting met Jezus begint er van alles in het leven van de vrouw te borrelen, te bewegen. Ze gaat open. In haar leven begint het te stromen, en daarmee zet ze anderen in beweging.
Het is Jezus die onze wereld openlegt. Hij breekt ons bestaan binnen. Doet ons opengaan. Hij spreekt ons aan op onze diepste verlangens – eenheid, gekend worden, verbondenheid. Zouden wij zo voor elkaar als levend, stromend, water kunnen zijn: sprankelend, verfrissend, een bron van eeuwig leven?
Joh 5, 17-30 (30/03/2022)
Jezus zei tegen de Joden: “Mijn Vader werkt tot nu toe, en ik werk ook!”
Hierom zochten ze des te meer om hem te doden, omdat hij niet alleen de sabbat losmaakte, maar ook God zijn eigen vader noemde, waarmee hij zichzelf aan God gelijk maakte.
Jezus antwoordde hun daarop: “Amen, amen, ik zeg jullie: De Zoon kan niets uit zichzelf tenzij hij het de Vader ziet doen, want wat de Vader doet, doet de Zoon evenzo. En de Vader heeft de Zoon lief, daarom toont hij hem alles wat hij zelf doet. En hij zal hem nog grotere dingen laten doen dan deze.
Je zult je nog verwonderen! Zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie hij bedoelt. De Vader zelf oordeelt niemand, maar het gehele oordeel heeft hij in handen gegeven van de Zoon opdat allen de Zoon zouden eren zoals ze de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die hem gezonden heeft.
Amen, amen, ik zeg jullie: Wie mijn woord hoort en vertrouwen stelt in wie mij gezonden heeft, heeft het volle leven.
Hij komt niet in het oordeel, maar is al overgegaan uit de dood in het leven.
Amen, amen, ik zeg jullie: Er komt een uur – ja, het is er al – dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen, en die luisteren, zullen leven. Zoals de Vader leven heeft in zichzelf, zo heeft hij het ook aan de Zoon gegeven leven te hebben in zichzelf, en hij heeft hem de volmacht gegeven te oordelen, omdat hij mensenzoon is.
Verwonder je er dus niet over dat er een uur komt waarin de mensen in de graven zijn stem zullen horen en er uit zullen trekken, wie het goede gedaan heeft voor opstanding tot leven, maar wie het kwade gedaan heeft voor opstanding tot oordeel.
Ik kan niets uit mezelf. Ik oordeel naar wat ik hoor. En mijn oordeel is rechtvaardig, omdat ik niet míjn wil zoek, maar de wil van de Vader die mij gezonden heeft.”
We komen dichter bij Pasen. Nog enkele weken te gaan om het ondoorgrondelijke Geheim dat Jezus is op het spoor te komen. Dat is wat elk van de evangelisten probeert te doen: op eigen wijze cirkelen ze rond dat Geheim (be-‘grijpen’ kun je nooit), maar Johannes gaat er het diepst in door. In de komende weken lezen we dan ook hoofdzakelijk uit zijn Evangelie, peilend naar de onpeilbare diepten van het Jezus-Geheim.
Vandaag wordt duidelijk dat het conflict van Jezus met de Joodse leiders steeds scherper wordt. Zij nemen Jezus kwalijk dat hij de wet op de sabbatrust (genezing te Betzata van een verlamde man op sabbat, zie gisteren) overtreedt en wat waarschijnlijk nog veel dieper snijdt is dat hij G-d, ‘Vader’ noemt. Hij sprak over G-d als een liefhebbende Vader met wie hij een nabije en vertrouw-volle verbondenheid beleefde. Voor de Joodse leiders was de relatie die Jezus leek te hebben met G-d bedreigend. Zij hadden een totaal ander beeld van G-d, dus geeft Jezus hier nog maar een keer het verba(o)nd aan tussen Woord en Léven: Wie vertrouwen stelt in zijn Woord, stelt vertrouwen in de Vader van alle leven – en heeft dus Léven in zich!
Joh 8, 21-30 (5/04/2022)
Opnieuw zei Jezus tegen de farizeeën en schriftgeleerden: “Ik ga heen en jullie zullen mij zoeken, maar in je zonden zul je sterven. Waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen.” De Joden zeiden daarop: “Hij zal toch niet zichzelf doden, omdat hij zegt ‘waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen’?” Jezus zei hen: “Jullie zijn uit de beneden-dingen, ik ben uit de boven-dingen; jullie zijn van deze wereld, ik ben niet van deze wereld. Ik heb jullie dus gezegd dat je zult sterven in je zonden, want als je er niet op vertrouwt dat ‘ik-ben’ zul je sterven in je zonden.”
Ze vroegen hem nu: “Wie ben jij dan?” En Jezus zei: “Wat ik van het begin al tegen jullie zei! Veel heb ik over jullie te zeggen en te oordelen. Degene die mij gezonden heeft is waarachtig en wat ik van hem gehoord heb, zeg ik tot de wereld.”
Zij herkenden niet dat hij hen over de Vader sprak. Dus zei Jezus verder: “Wanneer jullie de mensenzoon omhoog zullen hebben geheven, dan zullen jullie herkennen dat ‘ik-ben’ en dat ik niets doe uit mezelf, maar dat ik uitspreek wat mijn Vader mij geleerd heeft. Die mij gezonden heeft, is met mij; de Vader heeft mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hem lief is.”
Toen hij zo sprak, gingen velen hun vertrouwen stellen in hem.
En het gesprek – ook al lijkt het veeleer een dovemansgesprek – gaat verder: Wie is die Jezus nu eigenlijk? Van waaruit handelt hij en is hij nu G-d of mens? Voor de zoveelste keer probeert Jezus het duidelijk te maken, maar wij mensen begrijpen er niets van. (Als het een troost mag wezen: dat was dus ook zo voor zijn leerlingen en voor de farizeeën.) Maar misschien zit juist daar de knoop. Dit alles is geen kwestie van ratio (verstand), maar van r-el-atie (el = het Hebreeuws voor G-d). G-d komt binnen in onze ratio, in ons verstand, met het verlangen in relatie te gaan, verbinding te maken. En als wij ons durven te verbinden met hem (net zo consequent en radicaal (tot in de wortel = radix) zoals Jezus deed), komen we in een andere wereld terecht, de wereld van de boven-dingen. Daar zal te zien zijn wat het wil zeggen daad-werkelijk doen wat Hem lief is. Het is geen ‘andere’ wereld dan de onze, maar de onze gezien vanuit een ‘ander’ perspectief. Een perspectief dat niet te zien is voor wie het probeert te be-grijpen, wel voor wie het lef (hart) heeft om zich te verbinden!
Joh 20, 11-18(19/04/2022)
[Nadat Petrus en Johannes het lege graf hadden gezien en weer weggegaan]
Maria [van Magdala] was wenend bij het graf blijven staan. Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe en aanschouwde twee boodschappers [angeloi] die daar zaten in het wit, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
Ze zeiden tegen haar: “Vrouw, waarom ween je?” Ze antwoordde hen: “Omdat ze mijn heer hebben weggenomen en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf] en aanschouwde Jezus die daar stond, zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei haar: “Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?” Menend dat het de tuinman was, zei ze: “Heer, als jij hem weggedragen hebt, zeg me waar je hem hebt neergelegd, zodat ik hem kan halen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.” Zij keerde om en zei: “Rabboeni!” – wat wil zeggen: mijn meester.
Jezus zei haar: “Hou mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader. Maar ga naar mijn broers en zeg hen: Ik ga op naar mijn en jullie Vader, naar mijn en jullie God.”
Maria van Magdala ging naar de leerlingen en berichtte hen dat zij de Heer had gezien en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Je hebt mensen die de ellende zien en dan weer verder gaan, en anderen die het aandurven om te blijven. Maria is een vrouw die blijft. Zij blijft in haar onmacht staan en aanschouwt. In het trouw blijven bij die onmacht krijgt ze zaken te zien die de anderen niet zagen. De boodschappers nemen haar verdriet au sérieux. Ze mag haar verhaal doen, de vragen die leven mogen klinken en worden écht gehoord. Dit mogen doen, doet haar omkeren weg van het graf (dat wat doods is of lijkt). Neen, niet alles is daarmee opgeklaard, het verdriet is er nog. Het scenario herhaalt zich. In het schouwen ziet Maria opnieuw een man. Opnieuw wordt haar verdriet au sérieux genomen. Opnieuw mag haar verhaal klinken. En langzaam maar zeker mag de Liefde tot haar doordringen. Ze wordt erdoor aangesproken wat haar opnieuw doet omkeren. Stap voor stap lukt het haar om los te laten, in zichzelf ruimte te creëren voor het nieuwe en komt ze opnieuw in beweging.
Zo mogen ook wij Paasmensen worden: vol Liefde onze mede-mensen tegemoet gaan en hen laten ervaren dat het de Liefde is die mensen steeds weer in beweging brengt en doet Léven voorbij de dood!
Joh.3,7-15 (26/04/2022)
Verwonder je niet dat ik zei ‘het is nodig nieuw geboren te worden’. De wind [pneuma/ruach] waait waarheen het zijn bedoeling is. Je hoort zijn geluid, maar je weet niet vanwaar hij komt of waarheen hij gaat. Zo is het met ieder die geboren wordt uit de geest-adem [wind/pneuma/ruach]
Nikodemus bleef vragen: “Maar hoe kan dat gebeuren? Jezus antwoordde hem: “Jij bent een leraar van Israël en je weet dat niet? Amen, amen, ik zeg je: Wij zeggen dat wat wij weten en over wat wij gezien hebben, getuigen wij. Maar ons getuigenis nemen jullie niet aan. Als je al geen vertrouwen stelt in wat ik zeg over de aardse dingen, hoe zul je dan vertrouwen als ik spreek over de hemelse?
Nooit is iemand opgeklommen naar de hemel als hij niet uit de hemel is neergedaald. Zo is de mensenzoon in de hemel. Zoals Mozes in de woestijn de slang heeft omhoog geheven, zo moet de mensenzoon omhoog worden geheven [op het kruis], opdat al wie vertrouwende ín hem is, niet verloren gaat, maar het volle leven heeft.”
Zijn wij kinderen van de wind? Dat is de bedoeling, ja, volgens Jezus!
In het Nederlands vertaalt men meestal de eerste keer (bij het waaien) met wind, en de tweede keer (bij het geboren worden) met geest. Maar er staat maar één woord. Het probleem was toen al dat het eerder strak rationele Grieks (pneuma) moeilijk weg kon met het beweeglijk holistische Hebreeuws. De ruach is inderdaad tegelijk de ‘wind’ (die ‘zweefde over de wateren’ als beginsel van schepping) als de ‘geest’ (die de mens als zelfde beginsel van schepping ingeademd wordt). Met elke inademing ademt de mens dus G-ds levenskracht!
Geboren worden uit ruach, betekent dus gaan leven zoals G-d de mens het leven toe-wenst en toe-ademt. Mee-bewegen met de beweeglijkheid van de geest – je kunt dat/hem/haar/? dus zeker ook schrijven als Geest – en je laten stuwen (= je elke dag laten scheppen!) tot de ‘hemel’. Ook dat laatste moet je ‘holistisch’ begrijpen: het is niet ‘iets’, afgescheiden van ‘iets anders’, maar het is een totaal gebeuren: Waar G-d mag zijn, worden mensen mens en de aarde hemel!