Joh.16,29-33(30/05/2022)
Nu zeiden zijn leerlingen hem: “Kijk, nu spreek je vrijmoedig en gebruik je geen beelden! Nu weten wij dat jij alles weet en dat het voor jou niet nodig is dat iemand je vragen stelt. Daarom geloven wij dat je van God bent uitgegaan.”
Jezus antwoordde hun: “Nu geloven jullie? Kijk, er komt een uur – ja, het is er al – dat jullie verstrooid zullen worden, elk naar het zijne, en mij alleen achterlaten. Maar toch ben ik niet alleen omdat de Vader bij mij is.
Ik zeg dit tegen jullie opdat je ín mij vrede zou hebben. In de wereld heb je drukkende pijn, maar hou moed: ik heb de wereld overwonnen.”
Jezus lijkt maar niet te stoppen met de onheilsaankondigingen voor wie in zijn spoor – zijn Geest – wil wandelen. Maar hij spreekt dan ook vrijmoedig, en heeft ondertussen vanuit zijn eigen leven al lang door waar het voor een ‘christen’ op uitdraait. Als hij zijn leerlingen op dat spoor wil helpen, hen zijn Geest meegeven, dan moeten ze ook voorbereid worden op de weerstanden ertegen.
Misschien kan het ons in eerste instantie wat ontmoedigen. Wie durft nog aan die weg beginnen? Als we dachten dat ‘leven met de Geest’ zoiets was als kijken naar het mooie schouwspel van flikkerende vlammetjes, dan blijken we er wel goed naast te zitten. Be-geest-erde leerlingen staan zélf in vuur en vlam en kunnen er de kracht en de gloed niet van ontlopen.
Merkwaardig genoeg zegt Jezus dat dit vrede zal geven. Het moge dus duidelijk zijn dat dit geen kwestie is van een rimpelloos leven, maar van een diepe te-vrede-nheid over zin en doel van ons leven: G-d G-d laten zijn in deze wereld!
Joh.19,25-34 (6/06/2022)
Bij Jezus’ kruis stonden zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria [de vrouw] van Klopas en Maria van Magdala. Toen Jezus zijn moeder zag, en naast haar de leerling die hij liefhad, zei hij tegen zijn moeder: “Vrouw, kijk, je zoon!” En daarna zei hij tegen de leerling: “Kijk, je moeder!” En van toen af nam de leerling haar bij zich op.
Hierna, wetend dat alles nu was voleindigd, zei Jezus – opdat de Schrift voleindigd zou worden: “Ik heb dorst.” [Ps.42,3] Er stond daar een kruik met wijnazijn. Ze staken een spons, vol met die wijnazijn, op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. [Ps.69,22] Toen Jezus van de wijnazijn genomen had, zei hij: “Het is voleindigd.” Toen boog hij het hoofd, en gaf de levensadem over.
Aangezien het voorbereidingsdag was [van de sabbat], bovendien een grote sabbat [van het Paasfeest], wilden de Joden niet dat de lichamen aan het kruis bleven. Daarom vroegen ze aan Pilatus dat hun de benen zouden gebroken worden [waardoor ze sneller stierven] en weggenomen worden. Dus kwamen de soldaten en sloegen zowel van de een als van de ander die met hem gekruisigd waren, de benen stuk. Maar toen ze bij Jezus kwamen en zagen dat hij reeds gestorven was, braken zij van hem de benen niet stuk. Maar één van de soldaten doorstak met een speer zijn zijde. Onmiddellijk kwam er bloed en water uit.
Hier zien we een mooi staaltje van ‘kerk zijn’, hoe pril ook. Kerk zijn gebeurt daar waar mensen te midden van lijden, pijn en verdriet aan elkaar worden toevertrouwd. Hoe pijnlijk en onzeker alles ook lijkt, je laat elkaar niet in de steek, maar blijft elkaar nabij tot het uiterste en in alle onmacht. Kerk gebeurt daar waar mensen zich aan elkaar toevertrouwen:
Kerk gebeurt waar mensen moeders/vaders mogen zijn voor elkaar en zo elkaar laat ervaren dat je bemind wordt; dat er vertrouwen gesteld wordt in elkaar en dat je bij elkaar kan en mag thuiskomen.
Kerk zijn gebeurt waar mensen zonen/dochters mogen zijn en zorg dragen voor de moeder/vaders, voor de andere generatie; waar er aandacht is voor elkaar en men de ander opneemt.
Of anders gezegd: Kerk zijn is elkaar liefhebben en daad-werkelijk de gloed van G-ds Liefde laten voelen in de wereld.
Joh.1,19-28 (2/01/2023)
En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem enige priesters en Levieten [tempeldienaars] afvaardigden om hem te vragen: Wie ben jij?
Hij verklaarde met klem: “Ik ben de gezalfde niet!” Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan? ben je Elia?” – Hij zei: “Ik ben niet Elia.” “Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.” “Maar wie ben je dan? dat wij een antwoord kunnen geven aan wie ons gezonden hebben. Wat zeg je over jezelf?”
“Ik, ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn: Richt de weg van de Heer!, zoals de profeet Jesaja heeft gezegd. [Jes.10,3]
Ook waren er afgezanten van de farizeeën. Zij vroegen hem: “Waarom doop je dan, als je niet de gezalfde bent, noch Elia, noch de profeet?” Johannes antwoordde: “Ik doop in water. Midden onder jullie staat hij van wie jullie geen weet hebben, de na mij komende die vóór mij is geworden, van wie ik niet waard ben zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte.
Tot driemaal toe vragen enkele Levieten (de clerus) aan Johannes: “Wie ben jij?”. Zijn ze eigenlijk wel geïnteresseerd in zijn antwoord? Hun idee over hem is immers al gevormd, en dan breek je daar niet zomaar doorheen. Tot driemaal toe probeert Johannes hun beeld ontkrachten. Telkens wordt zijn antwoord korter en korter. De anderen lijken niet te luisteren. Ze staan niet open voor wat hij hen te zeggen heeft.
We weten het allemaal: open en onbevangen naar mensen toe stappen en hen écht beluisteren, is niet van-zelf-sprekend, integendeel!
Johannes is nochtans duidelijk: Het gaat niet over hem. Hij richt de aandacht op degene om wie het wel moet gaan. Dat is wat hij te doen heeft: Stem zijn in de stilte van de woestijn, de weg van de Heer richten, om dan een stap opzij te zetten.
Hoe mooi zou het zijn als er in 2023 ruimte en openheid zou groeien zodat mensen zich gehoord zouden weten in datgene waar het in het leven écht over gaat!
Joh.1,47-51 (29/09/ 2021)
Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei over hem: “Kijk! Een waarachtige Israëliet, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2] Natanaël vroeg hem: “Vandaar ken jij mij?” Jezus antwoordde: “Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat, zag ik jou!” Nu zei Natanaël: “Rabbi, jij bent de zoon van God, jij bent de koning van Israël!” Jezus antwoordde hem: “Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je? Je zult grotere dingen dan deze zien!”
En hij zei: “Amen, amen, ik zeg jullie: Je zult de hemel geopend zien en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”
Hoe zou jij reageren als iemand jou als volgt zou aanspreken: “Kijk! Een waarachtige gelovige, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.”? Ik zou denken: “Die mens kent mij niet.” Maar zou het kunnen dat er Iemand is die dieper kijkt, voorbij onze prestaties, voorbij al onze onhebbelijkheden, en kleine kantjes, en daar de mens ziet die we écht zijn?
Jezus is zo’n mens ten voeten uit. Zijn kennen is een bijbels kennen en dat valt samen met beminnen (‘in kennis zijn met’). Dit kennen toelaten, zal je ogen doen open gaan voor wie Jezus écht is en dan kan hij je blik richten, weg van het alledaagse, naar G-d.
Je op die manier gekend weten doet iets met je. Toelaten dat hij je kent, niet zoals mensen je kennen maar ten diepste, dieper dan elk ander (ja zelfs dieper dan je jezelf kent), vraagt ook om wederzijdsheid. Zal ik de stap wagen om met hem in kennis te zijn die ziet wat mij ten diepste beweegt, zelfs in stille en verborgen ogenblikken (onder de vijgenboom)? En zal ik mij laten kennen (liefhebben)?
Joh.2,13-22 (9/11/2021)
Pesach, het Joodse Paasfeest, was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem. Op het tempelplein trof hij de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars. Hij maakte van touwen een zweep en dreef allen de tempel uit, met hun schapen en runderen. De tafels van de geldwisselaars wierp hij om en hun munten rolden over de grond. Tegen de duivenverkopers zei hij: “Doe dat weg van hier! Maak van het huis van mijn Vader geen marktplaats!”
Zijn leerlingen her-innerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor jouw huis heeft mij verteerd. [Ps.69,10]
Enigen uit de omstaanders ondervroegen hem nu: “Welk teken kun jij ons tonen dat je zoiets mag doen?” Jezus antwoordde hen: “Verwoest het binnenste van deze tempel en in drie dagen zal ik het doen verrijzen.” Zij zeiden nu: “Zesenveertig jaar is er aan deze tempel gebouwd en jij zult hem in drie dagen doen verrijzen?” Maar hij sprak over het binnenste van de tempel dat zijn lichaam was.
Toen hij later uit de doden verrezen was, her-innerden zijn leerlingen zich dat hij dit gezegd had, en zij vertrouwden op de Schrift en op het woord dat Jezus had gesproken.
Het liturgisch feest dat vandaag gevierd wordt, kan wat ver van ons bed lijken. De basiliek van Lateranen is de eerste officieel erkende kerk van de bisschop van Rome, ingewijd in 324. Toch heeft dit een interessante boodschap, zeker als je ziet welk Evangelie men gekozen heeft voor dit feest. Men had begrijpelijkerwijze iets triomfantelijks kunnen lezen, of zeker ook iets van vreugde en dankbaarheid. Maar men leest net die passage waar Jezus erg kritisch is voor wie tempels bouwt!
Jezus is niet tégen een tempel. Integendeel, hij had er al als kind graag vertoefd, en ook als volwassene komt hij er vaak. Maar hij hoopt wel vurig (!) dat het een ontmoetingsplaats is met G-d, niet dat men die verlaagt voor eigen zaakjes.
Het zou in onze moeilijke tijd een passend criterium kunnen zijn bij de vraag wat kan of niet kan in een kerkgebouw!, waarbij ‘G-dsontmoeting’ zeker breed mag geïnterpreteerd worden, maar eigenbelang ook duidelijk geweigerd. En als het primair om G-dsontmoeting gaat, dan zou zeker moeten gepleit worden voor meer open kerken – letterlijk én figuurlijk!
Joh.21,1-19 (1/05/2022)
Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen.
De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee. Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zal vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was. Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.
Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief, meer dan de anderen hier?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.” En opnieuw vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.” En voor de derde keer vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?” Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg. Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.” Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen. Amen, amen, ik zeg jou: Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waar je wilde, maar wanneer je oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden en je brengen waar je niet wil.” Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootsmaken. Toen zei hij nog: “Volg mij.”
“Heb jij mij lief?“ dat is de vraag die Jezus vandaag stelt aan Petrus, maar ook aan ieder van ons. Voor Jezus is herder zijn alleen maar mogelijk vanuit de liefde voor G-d, door dienstbaar te zijn en zo een gegeven mens te worden voor anderen. Jezus écht beminnen (niet op eigen kunnen maar als geschenk van G-d), is intreden in een andere wereld, in de wereld van G-d. Tot driemaal toe stelt Jezus de vraag: “Hou je van mij?”, want liefhebben vanuit G-d is een groeiproces. Het vraagt tijd en inzicht om jezelf te leren geven en je te laten leiden door wat go(e)d is, niet voor jezelf alleen, maar in de eerste plaats voor de anderen.
Nadien krijgt Petrus (en ook wij) liefdevol zijn opdracht toegezegd. “Hoed mijn schapen, ga aan het werk”, niet je eigen werk maar wel de verderzetting van wat Jezus begonnen is.
Het kan als je hart maar jong genoeg is om écht lief te hebben, te (h)erkennen en de nederige weg te gaan die Jezus ging. Vertrouwvol zal je op weg gaan en je dagelijks werk zal voltooid worden met zijn Aanwezigheid.