Joh.5,33-36 (16/12/2022)
Jullie hebben gezanten gezonden naar Johannes en hij heeft naar waarheid getuigd. Zelf heb ik het getuigenis van een mens niet nodig, maar ik zeg dit tot jullie vrijmaking. Hij was de lamp, brandend en schijnend, maar jullie hebben je maar een uur in zijn licht willen verheugen.
Maar ik heb een getuigenis dat groter is dan dat van Johannes: de werken die de Vader aan mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat ik doe getuigt over mij dat de Vader mij gezonden heeft.
We lezen een fragment uit een gesprek tussen de Joden en Jezus. Zij willen hem doden omdat hij G-d zijn Vader noemt en zich zo – voor de Joden – gelijkstelt aan G-d. Jezus probeert al getuigend te duiden hoe de vork aan de steel zit. Hij handelt niet namens zichzelf maar namens G-d. Hij weet dat een enkele getuigenis over zichzelf (en van zichzelf) voor zijn toehoorders onvoldoende zal zijn. Daarom verwijst hij naar Johannes de Doper, wiens licht (succes) ze niet lang hebben kunnen verdragen (omwille van de radicaliteit?), én naar zijn eigen daden. Wat hij doet en zegt, is voldoende om te beseffen dat hij niet uit eigen kracht handelt. Het reikt verder en dieper dan het menselijke en daarom spreekt het voor zich dat wat hij doet van G-d komt!
Zullen deze getuigenissen hen tot geloof brengen? Is dat ook waardoor wij kunnen geloven in hem?
Simpelweg ja antwoorden op deze vraag zou niet kloppen, omdat we weten dat ‘geloven’ ook ‘consequent navolgen’ inhoudt. Ons doen en laten zal dus moeten vertrekken bij dat ‘niet namens mijzelf’.
Joh.5,1-3a.5-16 (21/03/2023)
Later was er een feest van de Joden en Jezus ging op naar Jeruzalem. In Jeruzalem nu, bij de Schaapspoort, is er een vijver, die in het Hebreeuws Betesda/Bethzatha genoemd wordt, en vijf zuilengangen heeft. In die gangen lag altijd een groot aantal zieken, verlamden en verdorden. Er was daar ook iemand die al achtendertig jaar ziek was. Jezus zag hem liggen en wetende dat hij daar al lang lag, vroeg hij hem: “Is het je bedoeling gezond te worden?” De zieke antwoordde hem: “Heer, ik heb geen mens die, wanneer het water in beroering komt, mij in de vijver helpt, en terwijl ik het zelf probeer, daalt een ander vóór mij erin af.”
Jezus zei tegen hem: “Ontwaak! Neem je draagbaar en wandel!” Onmiddellijk werd hij gezond, nam zijn draagbaar en wandelde rond. Die dag was een sabbat. Daarom zeiden de Joden tot de genezene: “Het is sabbat. Het is je niet geoorloofd je draagbaar op te nemen.” Hij antwoordde hun: “Degene die mij gezond heeft gemaakt, híj heeft mij gezegd: neem je draagbaar en wandel.” Ze vroegen hem dus: “Wie is die mens, die jou gezegd heeft ‘neem je draagbaar en wandel’?” Maar de genezene wist niet wie het was. Jezus had zich ondertussen teruggetrokken in de menigte.
Later vond Jezus hem in de tempel en zei hem: “Kijk! Je bent nu gezond geworden. Zondig [verwijder] je niet meer opdat er je niets ergers overkomt.” De genezene ging weg en berichtte aan de Joden dat het Jezus was die hem gezond gemaakt had. Hierom begonnen de Joden Jezus te (ver)volgen en zochten ze hem te doden, omdat hij zo’n dingen deed op sabbat.
Betesda, hopeloze hoop … duidelijk een plaats waar alle ‘hopeloze gevallen’ samentroepen, zich vastklampend aan een of ander sprankeltje. Maar het is even duidelijk: zonder médemens die daad-werkelijk helpt, helpt het niet.
Wie zich merkwaardig genoeg ook op die plek bevindt, is Jezus! Zou jíj vertoeven op zo’n plek? Jezus wel. Hij zoekt actief de meest kwetsbare mensen op, ook als ze zich aan de rafelrand van de maatschappij bevinden, en ook als dat op sabbat is en hij dus wel weet dat hij er weer eens op zijn eigen kop voor zal krijgen.
En het gebeurt! Zowel het op zijn kop krijgen als de zieke mens die een medemens krijgt. Om dat laatste is het voor Jezus te doen. En hij gaat zelfs verder. Wat hij biedt is geen sprankeltje (min of meer valse) hoop, maar een krachtdadig herleven en die mens terug in de maatschappij brengen.
Jezus heft elke verwijdering op door zelf nabij te komen! Blijkbaar was dát zijn waarmerk, want dááraan herkent de zieke dat het Jezus was. Zouden de mensen rondom ons ons daaraan herkennen?
Joh. 8,51-59 (30/03/2023)
Amen, amen, ik zeg jullie: Als iemand mijn woord be-waart, zal hij in eeuwigheid de dood niet zien.”
Nu zeiden de Joden hem: Nu is het onmiskenbaar dat je een demon hebt: Abraham is gestorven, en de profeten ook, en jij zegt: als iemand mijn woord be-waart, zal hij in eeuwigheid de dood niet smaken. Jij bent toch niet groter dan onze vader Abraham die gestorven is; en ook de profeten zijn gestorven. Voor wie houd jij jezelf wel?”
Jezus antwoordde: “Als ik mezelf groots maak, betekent mijn grootsheid niets. Het is de Vader die mij groots maakt, hem van wie jullie zeggen ‘hij is onze God’. Maar jullie zijn niet in kennis met hem; ik ben in kennis met hem. Als ik zou zeggen dat ik hem niet ken, zou ik gelijk worden aan jullie: een leugenaar. Maar ik ken hem en be-waar zijn woord. Abraham, jullie vader, verheugde zich er op mijn dag te mogen zien. En hij hééft die gezien – en zich verblijd.”
De Joden zeiden hem: “Je bent nog geen vijftig jaar en je hebt Abraham gezien?” Jezus zei hen: “Amen, amen, ik zeg jullie: Van voor Abraham geboren werd, ben ik.”
Nu raapten ze stenen op om op hem te werpen, maar Jezus trok zich terug en ging weg uit de tempel.
Gisteren ging het over ‘wonen in het woord’, vandaag over ‘het woord be-waren’. Het streepje tussen be en waren hebben we nodig om er voldoende bij stil te staan dat wat wij gewoonlijk onder bewaren verstaan te beperkt is. Spontaan denken wij daarbij aan bijhouden, conserveren, en liefst nog steriel zodat er niets mee kan gebeuren. Er gebeurt dan ook niets mee! Het blijft steriel!
Be-waren wijst ons aan dat het erom gaat het woord wáár te maken. Er dient dus net alles mee te gebeuren! Be-waren is een uitermate actief werkwoord. Het is een levens-programma dat elke dag mijn doen en laten zou moeten bepalen. Daarom doet Jezus er zo gewichtig over. ‘Het woord be-waren’ zegt eigenlijk met andere woorden waar het in het hele ‘christendom’ over gaat (of zou moeten gaan): leef daad-werkelijk (alweer een belangrijk streepje) in het voetspoor van Jezus. Of nog preciezer, want Jezus be-waarde zelf het woord, leef daad-werkelijk IN G-D (nóg een belangrijk streepje 😉)!
Joh. 13,1-15 (6/04/2023)
Het was voor het Paasfeest. Jezus wist dat voor hem het uur gekomen was dat hij uit deze wereld zou overgaan naar de Vader. Hij had de mensen in deze wereld daad-werkelijk liefgehad en zou ze daad-werkelijk liefhebben tot de voltooiing. Het gebeurde tijdens de maaltijd [het Joodse Paasmaal]. De tweedrachtzaaier [diabolos] had het al in het hart geprent van Judas, de zoon van Simon van Keriot, dat hij Jezus zou uitleveren. Jezus wist dat alles hem in handen was gegeven, dat hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde.
Hij stond op van de maaltijd, legde zijn bovenkleed af, nam een linnen doek en omgordde daarmee zichzelf. Vervolgens deed hij water in een wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en af te drogen met de linnen doek waarmee hij was omgord.
Zo kwam hij bij Simon Petrus en deze zegt hem: “Heer, was jíj míjn voeten?” Jezus antwoordde: “Wat ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het herkennen.” Petrus zei opnieuw: “Tot in de eeuwigheid zul jij mijn voeten niet wassen!” Maar Jezus antwoordde hem: “Als ik je niet mag wassen, kun geen deelgenoot zijn van mij.” Nu zei Simon Petrus hem: “Heer, was dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!” Jezus antwoordde: “Wie een bad heeft genomen, hoeft zich niet meer te laten wassen, behalve de voeten. Hij is al gereinigd. En jullie zijn rein – hoewel niet allemaal.” Hij wist immers wie hem zou uitleveren. Daarom zei hij: Jullie zijn niet allemaal rein.
Toen hij dan hun voeten had gewassen en zijn kleren aangetrokken, ging hij weer aanliggen. Hij zei hen: “Herken je wat ik jullie heb gedaan? Jullie noemen mij ‘heer’ en ‘meester’ – en dat doen jullie terecht, want dat ben ik. Maar als ik, de ‘heer’ en ‘meester’, jullie de voeten heb gewassen, moeten ook jullie elkaar de voeten wassen. Ik heb jullie een voorbeeld gegeven opdat jullie het ook zo zouden doen zoals ik het heb gedaan.”
Jezus, Je vraagt me om jouw deelgenoot te zijn. Kan/wil ik dat?
Wat als we straks samen aan tafel gaan? Bij wie zal ik me scharen?
Bij diegene die vol overtuiging beweren bereid te zijn jouw lot te dragen, maar nog voor de eerste moeite heel jouw zijn, je leven, Jou verloochenen?
Bij diegene die je uitleveren, kruisigen ten voordele van eigen belang, economisch belang … , ook al zien ze later dat het toch allemaal niet juist was wat ze deden … maar ja te laat … !
Of bij de zwijgers … zij die in stilte aanliggen, niet roepen maar als ’t er op aan komt, schitteren door afwezigheid?
Aan allen, roepers, uitleveraars en zwijgers geef Jij jouw vriendschap …. En nog veel meer … heel je leven. Wat is mijn antwoord …. Neem ik je aan? Durf ik mij jou eigen te maken, op te eten? Of leg ik je onaangeroerd opzij, gaaf, ongeschonden, ongeleefd?
Mag hij mij meenemen …. Al is het aarzelend, schoorvoetend, twijfelend.
Mag hij mij leren breken en delen, mijn leven geven ook aan de Judas in mijn leven.
Joh. 6,44-51 (27/04/2023)
44 Niemand is bij machte naar mij toe te komen
als de Vader, die mij zendt, hem niet trekt,
en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.
45 Bij de profeten staat geschreven:
En allen zullen door God onderricht zijn. [Jes.54,13]
Ieder dus die naar de Vader luistert en leert,
komt naar mij toe.
46 Niet dat iemand de Vader heeft gezien!
Enkel degene die van God komt,
heeft de Vader gezien.
47 Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie in mij vertrouwt, heeft het volle leven.
48 Ik ben het brood van het leven.
49 Jullie voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn,
maar zijn [toch] gestorven.
50 Ziehier het [ware] brood dat uit de hemel neerdaalt:
ieder die hiervan eet, zal niet sterven.
51 Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald.
Als iemand van dit brood eet,
zal hij in volheid leven.
Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld
is mijn vlees [lichaam].
Het gaat verder over dat bijzondere ‘brood’. De vergelijking met het hemelse manna in de woestijn is dat mensen het niet zelf kunnen maken; je kunt het alleen ontvangen. Je kunt het ook niet ‘oppotten’; je kunt het alleen dankbaar gebruiken vandaag en er voor de rest op vertrouwen dat het er morgen opnieuw zal zijn. En Jezus zegt dat dat manna nog maar ‘klein bier’ is in vergelijking met het ‘brood’ dat zijn eigen leven is, gegeven aan de wereld.
Wat kunnen of moeten wij ‘doen’ voor dat ‘levende brood’? Niet zoveel blijkbaar. Misschien wel: honger hebben, verlángen naar dát brood! Én vertrouwen dat we het zúllen ontvangen! Je voelt natuurlijk dat daartussen een zeker hiaat zit, een soort lege ruimte waarin ik mij oncomfortabel onmachtig voel. Behalve die ruimte wat vrijwaren, kan ik eigenlijk niet veel doen. Ontvangen is nu eenmaal ontvangen, en daar hebben wij ‘doenderige’ mensen het nogal moeilijk mee. Maar is het niet net in die onmacht dat G-ds ‘macht’ zich aan ons kan voltrekken …?
Joh. 13,16-20 (4/05/2023)
16 “Amen, amen, ik zeg jullie:
Een dienaar is niet groter dan zijn heer,
een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft.
17 Als je dit weet,
gezegend ben je als je het ook doet.
18 Ik zeg dit niet over jullie allemaal.
Ik weet wie ik heb uitgekozen,
maar het is opdat de Schrift vervuld zou worden:
‘Die aanzat aan mijn tafel,
heft zijn hiel tegen mij op.’ [Ps.41,10b]
19 Vanaf nu zeg ik het jullie voor het gebeurt,
opdat, wanneer het gebeurt,
je zou vertrouwen dat ik het ben.
20 Amen, amen, ik zeg jullie:
Als iemand verwelkomt wie ik zend,
verwelkomt hij mij;
en als iemand mij verwelkomt,
verwelkomt hij wie mij gezonden heeft.”
We zijn al ver gevorderd in de paastijd, terwijl deze lezing ons terug brengt naar die wonderlijke avond toen Jezus met zijn vrienden voor de laatste maal aan tafel ging en hen voorbereidde op wat er te gebeuren stond. Tijdens die maaltijd, op de avond voor zijn dood, gaf Jezus een lang onderricht, maar eerst en vooral stelde hij een krachtig, woordeloos gebaar. Het 'doen' van de woorden is voor hem immers van cruciaal belang. Zijn eigen handelen, zijn daden, stelt hij ons als voorbeeld om na te volgen.
Daarbij maakt hij zich geen illusies over het groepje mensen tot wie hij zich richt. De een zal hem verraden, de ander zal hem verloochenen of ze trekken zich terug op het moment van de beproeving. En toch probeert Jezus hen al doende te laten zien wat ware nederigheid omvat. Deze nederigheid heeft niets van doen met je positie, geen ‘kruiperigheid’ of jezelf naar beneden halen. Deze nederigheid plaatst ons op gelijke hoogte met elkaar. Als wij Jezus willen volgen zullen we moeten knielen om de anderen – ook wie ‘onder’ ons staat, ook wie ons kwetst en verraadt, … – de voeten te wassen.