Verbonden Léven

Joh.12,24-26 (10/08/2023)

24    Amen, amen, ik zeg jullie:
       Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft,
       dan blijft hij alleen;
       maar als hij sterft,
       draagt hij overvloedig vrucht.
25    Wie zijn eigen leven liefheeft,
       verliest het;
       wie zijn eigen leven in deze wereld loslaat,
       behoudt het voor het voor het volle leven.
26    Als iemand mij dienstbaar wil zijn,
       moet hij mij volgen,
       en waar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn.
       En als iemand mij dienstbaar is, zal de Vader hem eren.

Gisteren ging het over uitkijken naar, verwachten … vandaag wordt ons gevraagd om te sterven, je leven te verliezen. Het lijkt totaal tegengesteld, want wie kijkt er nu naar uit om te sterven en z’n leven te verliezen? Nochtans is dat de enige weg naar het volle leven. Om dit duidelijk te maken gebruikt Jezus een universeel beeld van zaad dat door het donker heen tot nieuw leven wordt.
Diep verborgen in elke mens zit – net als in het zaad – een potentiële kiem, die niet anders wil/kan dan groeien, dat is nu eenmaal z’n wezenskenmerk. De kiem wil tot ontwikkeling komen, uitgroeien en vrucht dragen. Het groeiproces breekt je open.
Het zaad ‘weet’ immers dat het bestemd is om te sterven, om zichzelf te geven. Het zaad ‘weet’ dat het er niet om gaat om z’n buitenkant (prestatie, ego, …) te behouden. Het gaat erom die goddelijke kern – dat wat van binnen zit – tot ontwikkeling te laten komen, te laten groeien zodat het tot volwassenheid kan komen. Alleen zo kom je tot het volle leven en ja dat kost je inderdaad je buitenkant.

Joh 7, 1-2.10.25-30 (1/04/2022)

Hierna trok Jezus rond in Galilea. Hij wilde dat niet in Judea doen omdat de Joden hem zochten te doden. Het Joodse Loofhuttenfeest was nabij. Maar toen zijn broers vertrokken waren naar het feest, ging hij zelf ook, maar niet openlijk, maar in het verborgene.
Nu zeiden sommige Jeruzalemmers: “Is dat niet degene die ze zoeken te doden? En kijk, hij staat hier vrijmoedig te spreken en ze zeggen niets. Zouden de oversten werkelijk erkend hebben dat hij de Gezalfde [christos / messiah] is? Maar van hem weten we vanwaar hij is, terwijl als de Gezalfde komt niemand weet vanwaar hij is.”
In zijn onderricht in de tempel riep Jezus daarom uit: “Ja, jullie kennen mij! Ja, je weet vanwaar ik ben! Maar ik ben niet uit mezelf gekomen, het is de waarachtige die mij gezonden heeft en die kennen jullie niet. Maar ik ken hem, omdat ik bij hem vandaan kom en hij mij gezonden heeft.”
Ze zochten hem dus te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan hem omdat zijn uur nog niet gekomen was.

Er werd door het Joodse volk uitgekeken naar de Gezalfde. Maar terwijl ze uitkeken naar iets nieuws, iets opmerkelijks en aantrekkelijks, zagen ze over het hoofd wat gewoon leek en voor de hand lag. Jezus gaat een stapje verder. Hij ziet wat vanzelfsprekend is, en schat daarbij ook de oorsprong en de betekenis van zijn leven naar waarde. Zijn bezorgdheid lag niet bij feitelijkheden en het voortbestaan, maar bij waarheid en relaties.
Jezus kiest ervoor om in het verborgene naar het Loofhuttenfeest te gaan. Steeds ging hij rond zonder de aandacht op zichzelf te trekken. Nooit maakte hij zichzelf tot centrum. Steeds weer verwees hij naar zijn Vader en over het ‘in kennis zijn’ met elkaar. De Liefde was oorsprong en doel van zijn leven.
Hoe sta ik in het leven, wat verdient mijn aandacht? We hoeven het niet ver te gaan zoeken. Misschien brengt iemand uit mijn onmiddellijke omgeving mij vandaag wel iets van heil! Of zal ik dat niet zien, niet accepteren, omdat ik weet ‘waar het vandaan komt’? 

Joh.10,31-42 (8/04/2022)

De Joden raapten weer stenen op om hem te stenigen.
Jezus antwoordde hen: “Ik heb jullie vele goede werken getoond, die ik deed vanuit mijn Vader. Om welke van mijn werken wil je mij stenigen?”
De Joden antwoordden hem: “Wij stenigen je niet om een goed werk, maar om een godslastering, omdat jij, een mens, jezelf tot God maakt.”
Jezus antwoordde hen: “Staat er niet geschreven in jullie wet: ‘Ik heb gezegd: jullie zijn goden.’?” [Ps.82,6] Als hij hen tot wie het woord van God gesproken wordt, goden noemt, en de Schrift niet kan ontbonden worden, noemen jullie dan wie de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden, een godslasteraar, omdat ik heb gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God.’? Als ik niet de werken van mijn Vader doe, moet je mij niet vertrouwen, maar als ik ze wel doe, zelfs als je mij niet vertrouwt, vertrouw dan de werken. Dan zul je herkennen en erkennen dat de Vader in mij is en ik in de Vader.”
Opnieuw trachtten ze hem te grijpen, maar hij kon aan hun handen ontkomen.
Hij trok weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes vroeger doopte, en hij verbleef daar. Velen kwamen naar hem en zeiden: “Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan, maar alles wat hij zei over deze man was waar.” En velen gingen daar hun vertrouwen stellen in hem.

Of het nu zijn werken zijn of zijn woorden, altijd vinden ‘de Joden’ er wel iets op om Jezus te bekritiseren en af te wijzen – tot stenigen toe. Eigenlijk sluiten ze zich bijna per definitie af van wat hij te bieden heeft.
Wíllen ze niet luisteren? Of kúnnen ze niet luisteren? Is er iets wat hen belemmert open te staan voor dat wat van ergens Anders komt? De overtuiging van eigen gelijk is natuurlijk zo’n belemmering, maar in dezelfde lijn liggen ook: de angst voor verandering van wat voor hen vertrouwd is en het opgeven van hun positie en aanzien – hoewel Jezus hen nooit vraagt hun ambt op te geven, alleen maar hun groot gaan op of uitbuiten van dat ambt.
Finaal gaat de belemmering over niet in het vervelende gevoel van de onmacht kunnen blijven staan, omdat ze meer vertrouwen op eigen gedachten dan op G-d. Mensen houden nu eenmaal graag de controle over de dingen, terwijl een leven in G-ds-dienst er net om gaat die controle los te laten en je leven in G-ds hand te laten. In díe Verbondenheid is alle Léven te vinden.

Joh.21,1-14 (22/04/2022)

Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen. De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee.
Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zat vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was. Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.

We lezen deze week elke dag een verschijningsverhaal; alsof die gebeurtenissen elkaar zo snel opvolgden na Pasen. Wie beter leest, merkt dat die indruk niet klopt. ‘Vandaag’ blijken de leerlingen alweer in Galilea te zijn, en dus niet in Jeruzalem. Ze blijken teruggekeerd naar hun vroegere arbeid. Ze zijn het duidelijk niet meer gewoon, want het lukt hen niet goed, maar er zat niets anders op na hun op een zware sisser afgelopen avontuur met Jezus.
Maar net daar, als zij er eigenlijk al niet meer aan denken of op hopen, plotsklaps midden hun dood-gewone activiteiten, gebeurt er iets. En opnieuw hebben ze het in het begin niet eens zelf door. Het zijn niet de ogen die hem herkennen, niet de oren en ook niet het weten, maar de liefde! Dwars door alle ontgoocheling heen, was de liefde in hen wel blijven smeulen. Het was ‘de leerling die Jezus erg genegen was’ – de jongste volgens de traditie – die hem eerst herkende!
Als mijn hart jong genoeg is om lief te hebben en te (h)erkennen, zal mijn dagelijks werk vol-tooid worden met uitbundige Aanwezigheid.

 

Joh.6,1-15 (29/04/2022)

Hierna trok Jezus naar de overzijde van het meer, dat van Galilea of Tiberias [twee namen voor hetzelfde – grote – meer]. Een grote menigte trok met hem mee, omdat zij telkens de tekens zagen die hij aan de zieken deed. Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer [= onderrichtte]. Het was dicht bij het pascha-feest van de Joden.
Toen Jezus opkeek, zag hij de grote menigte die naar hem toekwam. Hij zei tegen Filippus: “Waar kunnen we brood kopen om hen te eten te geven?” Dit vroeg hij om hem te toetsen; zelf wist hij wat hij zou doen. Filippus antwoordde: “Zelfs voor tweehonderd daglonen brood zal niet genoeg zijn om elk een klein beetje te geven!” Een andere leerling, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei hem: “Er is hier wel een jongetje die vijf armemensenbroodjes en twee visjes bij heeft. Maar wat is dat voor zovelen?”
Maar Jezus zei: “Laat de mensen zich neervlijen – er was op die plaats [en in die tijd van het jaar] veel gras [het leek op een idyllisch feestmaal … maar dan zonder eten]. Men vlijde zich dus neer – het aantal mannen was ongeveer vijfduizend [‘gewoontegetrouw’ werden vrouwen en kinderen niet meegeteld, maar ze waren er wel]. Jezus nam nu de broden en na gedankt te hebben [eucharistein] verdeelde hij ze aan de leerlingen, en de leerlingen aan de gezetenen. Zo gebeurde ook met de vissen, zoveel ze wilden.
Toen ze vervuld waren, zei hij tegen zijn leerlingen: “Verzamel de overvloedige stukken, opdat niets verloren gaat!” Zij verzamelden ze dus en vulden twaalf korven met stukken van de vijf armemensenbroodjes die men had gegeten. De mensen die gezien hadden welk teken Jezus had gedaan, zeiden: “Hij is zeker de profeet die in de wereld komende is!” Maar Jezus, die inzag dat zij van plan waren om hem te komen halen om hem tot koning te maken, trok zich weer terug op de berg, geheel alleen.

Terwijl Jezus volop bezig is met in te gaan op wat mensen nodig hebben, verzamelen er zich meer en meer mensen rondom hem. Als hij opkijkt, ziet hij de menigte en vraagt de leerlingen om brood.
Filippus denkt vooral in onmogelijkheden. Hij ziet de massa. Hij ziet ook hun nood en wil er ook wel iets aan doen, maar denkend in cijfers is de som snel gemaakt. Einde verhaal dus. Het gecijfer doet de deur dicht voor het wonder.
Andreas op zijn beurt, is overweldigd. Hij heeft ook geen concrete oplossing voorhanden. Hij denkt in kleine stapjes en brengt in, het beetje dat er wel is. Ergens tussen de massa had hij een jongetje gezien, bereid om zijn vijf armzalige gerstebroden en twee gedroogde visjes af te staan. Het leek de moeite niet. Maar hij zag het en bracht het voor Jezus.
Jezus had kunnen zeggen: “Tja, dat is inderdaad niet veel. Daar gaan we niet ver mee komen”. Hij had het ventje opzij kunnen schuiven. Maar dat is niet wat er gebeurt. Hij neemt aan wat hem wordt toevertrouwd, zegent, breekt en geeft het terug. Het is zo dat het wonder kan geschieden!

Joh.15,9-17 (14/05/2022)

Zoals de Vader mij daad-werkelijk heeft liefgehad, zo heb ik ook jullie daad-werkelijk liefgehad. Verblijf in mijn liefde. Als je mijn Wijzingen be-waart [= behouden door waar te maken], zul je in mijn liefde verblijven, zoals ik ook de Wijzingen van mijn Vader heb be-waard en in zijn liefde verblijf.
Ik heb deze dingen tegen jullie gezegd opdat mijn vreugde in jullie zou verblijven en jullie vreugde vol zou worden!
Dit is mijn Wijzing: Dat jullie elkaar daad-werkelijk liefhebben zoals ik jullie daad-werkelijk heb liefgehad. Geen grotere liefde kan iemand hebben dan dat hij zijn leven inzet ten bate van zijn dierbaren. Jullie zijn mij dierbaar. Doe dan wat ik jullie Wijs.
Ik noem jullie geen dienaren, want de dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar ik heb jullie dierbaren genoemd, omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord, heb leren kennen aan jullie.
Niet jullie hebben mij uitgekozen, nee, ik heb jullie uitgekozen. Ik heb jullie ingezet om op weg te gaan en vrucht te dragen – vruchten die blijvend zijn – en om wat je de Vader ook vraagt in mijn naam, hij het jullie geeft.
Dit is mijn Wijzing voor jullie: Dat je elkaar daad-werkelijk liefhebt.

14 mei, feest van de apostel Mattias. Zonder Judas zou hij een onbekende gebleven zijn. Maar nu Judas er niet meer is, zoekt Petrus een plaatsvervanger. Geen sinecure
plaatsvervanger zijn, de leegte opvullen die veroorzaakt werd door verraad en ontrouw. Maar hij neemt het aan en vervuld van de heilige Geest gaat hij op weg om te verkondigen over Jezus’ Liefde en trouw.
Over die liefde gaat het hier (en in het ganse Evangelie). Deze liefde is van een totaal andere orde dan onze menselijke liefde. Ze is steeds op zoek naar de ander om zichzelf te kunnen geven opdat de ander kan leven. Aan die liefde gaat iets vooraf, nl. een lege ruimte, de openheid waarin de ander aanwezig mag komen. Daar begint die Liefde, in die open ruimte, die passieve, kijkende, luisterende aanwezigheid waarin de ander mag binnentreden en verblijven. Misschien is dat wel de grootste uitdaging: Het uithouden in die Liefde; tijd nemen om te zijn, om verbonden te blijven met Jezus’ leven; jezelf compleet laten overdonderen; je laten omarmen door zijn Liefde. Net zoals een danser gedanst wordt door de muziek, zo mag de Liefde ons bewegen naar de ander en ons verbinden vanuit een intense liefdevolle verbondenheid met de Vader.