Verbonden Léven

Psalmen4

Psalm 13

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 13

Hoe lang nog, Heer, vergeet Je mij? Tot altijd?
Hoe lang nog verberg Je je Gelaat voor mij?
Hoe lang nog mijn hart gekweld door zorg en pijn?
Hoe lang nog verheft zich mijn weerstrèver?

Zie mij, antwoord mij, Heer, mijn God!
Verlicht mijn ogen, dat ik niet inslaap ten dode,
dat mijn weerstrever niet juicht en zegt:
“Ik heb hem overwonnen; hij is bezwèken.”

Maar ik, ik vertrouw op jouw liefde;
mijn hart verheugt zich in jouw verlossing;
en ik zal zingen voor Jou, mijn God,
want Jij hebt mij welgedàan!

 

(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)

 

Psalm 13 - Aanzet

Mijn God, hoe lang nog?
Beklag van de rechtvaardige die op God vertrouwt.

Een korte psalm, deze keer. Drie strofes maar, en een klassieke klaagpsalm. Eentje zoals we er de laatste tijd al meer kregen: de klacht, de God-verlatenheid, de goddeloze weerstrever … en het vertrouwen.
De psalm deed mij deze keer als eerste even stilstaan bij ‘de gelovige’. Wie is de mens die gelooft? Hij is alvast niet de mens die nooit klaagt. En hij is ook niet de mens die nooit te klagen heeft, de mens met wie altijd alles goed gaat. De gelovige is een mens als alle andere mensen, hij kent mooie dagen en hij kent moeilijke dagen. Hij kent nabijheid en hij kent verlatenheid. Hij kent vreugde en hij kent verdriet.
Het verschil tussen gelovig en ongelovig ligt dus niet in de uiterlijke omstandigheden, in de dingen die de mens meemaakt. Het verschil ligt hierin, dat de gelovige op God vertrouwt.

… die op God vertrouwt.

Misschien is die gelovige dan de vrome mens, die mens voor wie bidden een dagelijkse gewoonte is geworden. Hij leeft met God, hij staat op met God en gaat slapen met God. Zijn hele doen en laten is ingebed in dat vertrouwen op God. Het moet verschrikkelijk zijn als dan God zijn gelaat lijkt te verbergen. Blijven vertrouwen als juist die grond onder je voeten weggeslagen is, moet wel taai zijn. En dan begrijp je natuurlijk heel goed die eerste en die tweede strofe van de psalm.
Misschien is die gelovige een typische ‘weekendgelovige’, die mens die zijn gewone leven leeft en in het weekend (of op andere vaste momenten) tijd maakt voor zijn relatie met God. Als ik dat hier zo neerschrijf, kan dat negatief overkomen, maar zo bedoel ik het helemaal niet. Een ‘weekendgelovige’ is iemand die zich echt wel gelovig weet. Alleen is er zoveel dat altijd ook nog moet gebeuren – werk, gezin, contacten met mensen buiten het gezin, hobby’s, inzet hier of daar, … – dat het juist goed is ook ‘God’ in de agenda te plaatsen. Op die manier kan het vertrouwen groeien, en wellicht komt dan bij tegenslagen ook die vraag: ‘Hoe lang nog, Heer? Hoe lang nog mijn hart gekweld door zorg en pijn?’
Misschien is die gelovige iemand die het allemaal niet zo goed weet, die mens die wel gelooft dat er ‘iets’ is. Hij leeft zijn leeft zijn leven en staat gewoonlijk helemaal niet stil bij dat ‘iets’. Hij doet wel en ziet niet om. Kan het dat bij die mens in moeilijkheden alleen een ‘Godverdomme’ over de lippen komt? En is dat dan iets negatiefs, of is het ook alleen maar zijn vertaling van die eerste strofe? Uit lang vervlogen dagen herinner ik mij dat iemand – en ja, ik geloof zelfs dat het de priester uit onze groep was – ik herinner mij dus dat iemand zei dat op die manier God tenminste nog ter sprake komt.

… die op God vertrouwt.

Cruciaal is dus dat vertrouwen op God. Ook dat vertaalt zich vaak op vele manieren. In de psalm lezen we: ‘Ik vertrouw op jouw liefde’. Mag ik dat dan verder uitbreiden tot ‘vertrouwen op God – liefde – verlossing – licht – léven’?
Als ik dit vertel, dan zie ik een jongvolwassene voor mij, een jongeman die in zijn kindertijd van de tweede verdieping uit het raam is gevallen en daar zware beperkingen aan heeft overgehouden. De jongeman zingt in LaSperanza, het koor van blinde en slechtziende mensen dat ik mag dirigeren. We leerden de eerste strofe zingen van het ‘Danklied van Maria’:
Mijn hele wezen brandt, ik sta
In lichterlaaie voor de Heer.
Ik juich, ik jubel en ik zing
Om God, de Schepper van weleer.
Ik legde aan de koorleden uit dat Maria hier net gehoord heeft dat zij moeder zou worden van Jezus, en dat zonder dat ze getrouwd was. Een schande in tijd van Maria. En Maria, die zegt ‘Ja’, helemaal. Ze aanvaardt haar leven zoals het is, ze is zelf blij om wie ze is, en de moeilijkheden – de beperkingen mogen erbij.
De jongeman stak zijn hand op, en in zijn gebroken manier van spreken zei hij: ‘Hilde, ik denk da ik da heb!’. Hij bedoelde dat ook hij zijn leven met beperkingen helemaal aanvaard had. Ik moest dat beamen, ik vertelde hem: ‘Jawel, dat geloof ik ook. Ik zie het aan je voortdurend stralende gezicht. Jij bent diep vanbinnen altijd blij.’
Als ik aan die jongeman zou vragen of hij gelooft in God, dan durf ik niet te garanderen dat hij bevestigend zou antwoorden. Maar hij leeft wel in vertrouwen, helemaal …