Verbonden Léven

Joh.6,30-35 (28/4/2020)

In die dagen zei de menigte tot Jezus: 'Wat voor tekenen doet gij dan wel waardoor wij kunnen zien dat wij in u moeten geloven?
Wat doet gij eigenlijk? Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat:
Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.' Jezus hernam: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel;
het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.'
Zij zeiden tot hem: 'Heer, geef ons te allen tijde dat brood.' Jezus sprak tot hen: 'Ik ben het brood des levens:
wie tot mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.'

Is Jezus voor mij genoeg om van te leven? Is hij mijn (enige) levensbrood? Of waarmee vul ik mij zoal?
Jezus noemt zichzelf (in de woorden van Johannes) ‘meer’ dan het manna uit de woestijn. Dat klopt uiteraard omdat hij zint op het innerlijk voedende,
en net niet op het louter fysieke. Toch gaat de vergelijking wel voor een deel op. Net zoals de Israëlieten in de woestijn geen manna mochten verzamelen voor meerdere dagen
– ze moesten er leren op vertrouwen dat God ook de volgende dag wel voor hen zou zorgen – is het voor Jezus’ leerlingen (wij dus) zaak om er op te leren vertrouwen
dat God alleen genoeg is voor mijn leven!
Wég alle zorgen om de dag van morgen! Weg alle kramp om de handhaving van mijn eigen ikje! Weg alle angst voor mijn medemens!
Alle honger en dorst naar een vervuld leven is dan gestild!