Verbonden Léven

Joh.10,22-30 (27/4/2021)

In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de zuilengang van Salomo. De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: 'Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt zeg het ons dan ronduit.' Jezus gaf hun ten antwoord: 'Ik heb het u gezegd maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van mij wegroven. Mijn Vader immers die ze mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. De Vader en Ik zijn één.'

Hier staat Jezus – heel alleen (z’n leerlingen schitteren door afwezigheid) – tegenover z’n tegenstanders, zij die niet geloven (de Joden? Jij? Ik?). Met een zeker verwijtend ongeduld worden er vragen gesteld: ‘Hoe lang duurt het nog voordat we iets zien van G-ds Rijk? Is het allemaal wel waar? Houdt het met de dood niet gewoon op? …’ De tegenstem van aarzeling, twijfel, zoeken en tasten klinkt er doorheen. Tegenover die onzekerheid, tegenover die kille ijzige sfeer plaatst Jezus de warme tegenstroom van zijn belofte, de onvoorwaardelijke goddelijke liefde: “Niets zal verloren gaan!”, “Niets kan je scheiden van G-ds Liefde”. Als je je hieraan toe-vertrouwt dan belooft hij het volle leven. Niet als een belofte voor ooit eens, voor later misschien, maar als een ervaring – hier en nu – de ervaring dat we gekend zijn (ik ken ze) en dat we in die kennis (die relatie, in kennis zijn met) geborgen zijn.
Het wordt ons toegezegd: niemand kan ons uit de hand van de Vader roven. Aan ons om dit te geloven en te leven.