Verbonden Léven

Psalmen4

Psalm 73

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 73

Hoe goed ben Jij, God, voor de réinen van hàrt!
Toch waren mijn voeten bìjna gestrùikeld,
want ik was afgunstig op de hoogmóedigen,
toen ik de voorspoed van de verdwaasden zág.

Tot hun dood zijn zíj van kwellingen gespàard,
hun lichaam is gezònd en wel doorvòed;
zij worden niet getroffen door líjden,
en dat van anderen gaat aan hen voorbíj.

Daarom siert tróts hun hàls
en gaan ze geklèed in màchtsvertoon;
hun ogen puilen uit hun vét,
hun hart loopt over van éigenwaan.

Ze grijnzen, spótten en spreken kwàad;
uit de hoogte drèigen ze met verdrùkking.
Ze zetten een grote mond op tegen de hémel,
hun tong roert zich overal op áarde.

De mensen lopen achter hun óvervloed àan
en zeggen: “Hoe zou God daarbòven iets wèten?”
Zo zijn nu de verdwáasden:
onverstoorbaar verríjken ze zich.

Heb ik dan tevergéefs mijn hart rèin gehouden,
mijn handen àfgehouden van schùld?
Want ik werd geplaagd, dag na dág,
ik werd geslagen, iedere morgen wéer.

Zou ik hen náspreken, ik pleegde verràad.
Daarom wou ik het doorgrònden – hoe mòeilijk!
Tot ik binnenging in jouw wóning,
en inzicht kreeg waar hun leven op úitliep.

Ja, zij gaan op glíbberige pàden,
ze vallen door hun èigen bedròg,
plots raken ze dodelijk verschríkt,
ze verdwijnen als een droom bij het ontwáken.

Zolang mijn hárt verbìtterd was
en ik mij gekwètst voelde in mijn bìnnenste,
was ik een dwaas en begréep ik niets,
een redeloos dier vanuit jouw óogpunt.

En toch, ben ik niet áltijd bij Jòu?!
Jij grìjpt mijn hànd vast.
Je leidt mij door jouw ráad,
Je neemt mij op in jouw éer.

Wie heb ik als hélper in de hèmel?
Buiten Jou verlang ik nìets op àarde!
Ook al bezwijken mijn lijf en mijn hárt,
Jij bent de rots van mijn leven, tot altíjd.

Zie, wie zich van Jou verwíjdert, gaat verlòren,
teniet gaat al wie òntrouw is aan Jòu;
maar mijn goed is jouw Nabíjheid.
En ik zal vertellen van al jouw wérken!

(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)

Psalm 73 – aanzet

“Oh nee, weer zo’n Psalm over ‘de goeie’ en ‘de slechte’?!” Ik durf er bijna op verwedden dat je dat even hebt gedacht toen je aan Psalm 73 begon. Logisch, want daar gaat het inderdaad over, maar ik mag veronderstellen dat we ondertussen wel weten verder te kijken.
Op dezelfde wijze zou ik er ook durven op verwedden dat er iets anders in de gedachten kwam; alleen is het niet zeker of we dat ook willen toegeven: De (inhoud van de) Psalm is uitermate herkenbaar en komt vele keren spontaan over de lippen van vele mensen, zelfs van wie zich doorgaans niet veel met G-d bezig houdt. Die o zo algemene gedachten lopen dan ongeveer zo:
Ik, ík doe toch mijn best? Ik probeer aardig te zijn en erop te letten als een goed mens te leven. En wat krijg ik ervoor? Nu ben ik nog ziek ook; of ’t levert mij in elk geval niet veel applaus op, laat staan rijkdom. En kijk eens naar die daar! Hij heeft alles – gezondheid, geld, aanzien,… – en dat terwijl hij (kan zeker ook ‘zij’ zijn) het toch wel niet erg nauw neemt met de regels van de moraal. Dat is toch onrechtvaardig! Waarom laat God dat toe? Dat klopt toch niet. Waarom zou ik mij dan nog uitsloven?
(Of nog veel korter: Waarom is G-d goed voor de slechten (en niet voor mij)?)

Dit is waar onze Psalm over gaat: over die frustratie en de worsteling daarmee. Onze psalmbidder komt er eerlijk voor uit: Hij legt zijn (niet altijd zo ‘propere’) gedachten voor G-d open. Ja, dit is hoe ik vaak over medemensen denk. En meer nog: ik ben er zelfs jaloers op en de struikeling ligt heel dichtbij. Hoe verleidelijk zou het niet zijn mij dan maar van niets meer aan te trekken en ‘te gaan leven zoals zij’!

Een groot deel van de Psalm dient vooral om die val op afstand te houden door hem ook op afstand te situeren, namelijk bij de ánderen. (Ook alweer zo’n universele menselijke trek: door te doen alsof het bij een ander ligt, vermijd ik te zien dat het ook bij mezelf ligt.) De hele eerste helft (str.1-6) giet de psalmist deze klacht – zeg maar aanklacht – over G-d uit. Het duurt dus wel even eer ik vanuit dit soort spontane gedachten tot een diepere bezinning kom. Ik moet eerst ‘uitgeraasd’ zijn wellicht.
In str.6 komt de ultieme vraag: “Heb ik dan tevergeefs mijn hart rein gehouden?” (Al die moeite voor niets?!) Die moet wellicht eerst uitgesproken durven worden om meteen daarin, in str.7, een kentering gewaar te worden: Ja, ik ben jaloers; ja, het is verleidelijk mee te lopen. Maar ergens vanbinnen weet ik dat ik dan verraad zou plegen.
Dat ‘weten diep vanbinnen’ is blijkbaar niet zozeer met mijn verstand te bereiken. Het is “moeilijk te doorgronden” en zelfs als ik het zou proberen blijf ik “een redeloos dier vanuit jouw oogpunt”. De weg naar ‘inzicht’ loopt blijkbaar niet zozeer via mijn verstand, maar via het binnengaan in G-ds woning. Alleen wanneer ik met al mijn verwarde en gefrustreerde gedachten en gevoelens naar G-d ga en ze dáár voorleg, bloeit er iets open van een onvermoed perspectief. Zolang ik er alleen bij mezelf mee blijf, kan ik ook niet anders dan er in blijven ronddraaien tot ik er tureluurs van word. Die vicieuze cirkel is enkel te doorbreken als ik er bij de totaal Andere mee kom. Alleen daar kan een totaal andere blik ontstaan. “Zolang mijn hart verbitterd was en ik mij gekwetst voelde in mijn binnenste, was ik een dwaas en begreep ik niets.” ‘Binnengaan in G-ds woning’, maakt dat ik dezelfde werkelijkheid op een heel nieuwe wijze ga zien. “En toch, ben ik niet altijd bij Jou?! Jij grijpt mijn hand vast. Je leidt mij door jouw raad, Je neemt mij op in jouw eer.”

De Psalm zit ‘tof’ in elkaar. Ze is omkaderd door Gods goedheid. (v.1 én 28) (Wist je dat ons ‘Nederlandse’ woord ‘tof’ éigenlijk het Hebreeuwse ‘tov’ is: goed – of zoals ik het graag schrijf omdat het meer de diepte en breedte weergeeft: Go(e)d?)
En is het nu niet juist dat wat de mens met al zijn klachten aan het vergeten is; dat hij ÁLTIJD ‘omkaderd’ is door ‘die toffe G-d’? Als wij ons gaan vergelijken met medemensen en de vragen die dat oproept menen vanuit onszelf te kunnen beantwoorden, raken wij makkelijk verstrikt en verblind. Alleen wanneer wij de moed hebben en de tijd nemen er écht naar buiten mee te gaan, weg uit onszelf, naar de Gans Andere, kan onze enge blik en nauwe hart opengebroken worden, en komen we terecht in een ‘oneindig’ veel ruimere kijk op mens en wereld.
Maar het woord ‘oneindig’ staat hier niet helemaal juist. In een echt oneindige ruimte zou ik mij zeer onbehaaglijk en verloren voelen. De weidse ruimte is echter omkaderd door dé Oneindige, die mij draagt – doorheen wat dan ook!

Psalmen bidden brengt ons daar telkens weer naar terug, ook als we verward, verblind of jaloers zijn … Als we ze maar blijven bidden …

En dan nog dit:
Wat ik hierboven schreef kan wellicht wel wat theoretisch of algemeen aanvoelen. Mijn excuses daarvoor. Dat ligt o.a. een beetje aan mijn schrijfstijl en aan ‘hoe mijn hersenen werken’: Ik doe ervaringen op, en ‘in mijn hoofd’ voegen die zich samen tot een coherent geheel, waar ik dan over spreek/schrijf. Dan kan makkelijk lijken alsof het ‘abstract’ is, los van ervaringen. Maar dat is dus niet zo.
Ook voor wat hier staat. De ‘ervaring’ van de Psalmist hier, is wel degelijk ook heel erg herkenbaar bij mezelf. Zowel de frustratie en klacht als de ‘ontdekking’ dat G-d hoe dan ook rondom is.
Daar zou ik wel een paar sterke voorbeelden kunnen van geven, maar omdat die allemaal uit het voorbije deel van G-ds geschiedenis met mij stammen, zal ik dat nu niet doen. Míj her-inner-en ze er wel aan dat dit wel degelijk heel reëel is (en geen theorie).
En die her-inner-ing heb ik nodig, iedere keer weer …

Dank dus voor de uitdaging Psalm 73 te bidden en her-bidden!
En bid nog maar een beetje verder, met en voor mij …